NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. 0akmemt FEUILLETON. Nu. 57. Zaterdag 18 Juli 1814. 43e jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. PREMIE GRENSBEPALING. HET BABYLON HOTEL Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlpke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 17. Telephoonu. 00. ADVER1 ENTIËN: Van 1—6 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. voor de lezers van deze couraut. Het heden verschenen 16de nummer van den zesden jaargang van bevat o.a. Een tweetal foto's van Z. K. H. Prins Hendrik's reis naar het Noordon van Euiopa. De begrafenis ran Aarts hertog Frans Ferdinand van Oostenrijk en zijne Gemalin. Begrafenis van den Aviateur Luitenant Spandaw. Vijf-on-tachtigjarig jubileum van de Brigade Grenadiers en Jager=. Voorstelling v. b. Sprookje Asscbe- poester door meisjes der DooLtom- meninrichting, Rotterdam. De In legering van Dwazzo met drie foto's. Een vijftal foto's van de overbron- ging van het lijk van Luitenant-Kolo nel Thomson naar de «Noord-Bra bant'. Een opname van de brood staking te Madrid. Bezoek van den Minister van Oorlog aan de Rijks kweekschool voor Onderwijzers, Haar lem. Keuring van Politiehonden te Maarssen. Het Kindernummer «Ons Prinsesje.» De geabonneerde wonende wenscht zich te abonneeren op het weekblad „PAK ME MEE", tegen den prjjs van 3'/i cents thuis bezorgd. In de historie der volken, groote en kleine, komen grensgeschillen menigmaal voor. In het leven van bijzondere personen nemen zij een belangrijke plaats in. En niet minder gewichtig is hun rol op het afgesloten terrein van ieders zedelijk be staan, waar de grenzen moeten worden getrokken tussehen lusten en lasten, de lijnen afgestippeld, die rechten en plichten scheiden. Ten opzichte van de verhouding der natiën wordt gedacht aan een ideaal-toe- stand, waarbij de onnoodig geworden grenzen verdwenen zullen zijn: één menschheid, vereenigd in gemeenschappe lijk opwaarts streven, niet door belangen strijd in groepen gescheiden. Evenzoo richten verlangende, de verwezenlijking van met theorieën opgebouwde voor stellingen tegemoetziende blikken zich naar een orde van dingen, die geen plaats laat voor tegenstrijdige begeerten, op een inrichting voor sociale gemeenschap, die alle bestaande afbakeningen omver doet halen. Ten derde, en in verband met dit alles, scheppen wij ons het beeld van den zedelijk hoog georganiseerden mensch, in wien alle tegenstrijdigheden zijn opgelost, die zichzelf geen dwang heeft op te leggen, voor wien geen prikkel bestaat om, welke grens ook, te over schrijden. Noch op internationaal, noch op maat schappelijk en evenmin op ethisch gebied zijn wij zoover gevorderd, dat wij het tot werkelijkheid worden van deze ge dachten als zeer aanstaand kunnen aan nemen, nog daargelaten de niet met be slistheid te beantwoorden vraag, of de lijn der progessie inderdaad daarop zal uit- loopen. Er wordt zelfs, op grond van tal- looze verschijnselen,dieals bewijs-materiaal moeten dienen, beweerd, dat wij bezig zijn ons in een geheel andere richting te bewegen, in een, die naar versterking van het afzonderlijke, naar bevestiging der zoogenaamde individualiteit, in waar heid naar de zegepraal der zelfzucht moet leiden. Het kan wel Diet anders, of dit verschil van levensbeschouwing moet van invoed zijn op onze dagelijksche handelingen. Wel is er nog een opvatting, die de ver zoening tpsschen het individualiteits-be- grip en het solidariteits-beginsel hierin zoekt, dat juist de persoonlijk sterke het meest kan bijdragen tot den gezamen- lijken vooruitgang, en er is geen reden om die meening onjuist te achten, mits die krachtige dat ook zal willen. Want hierop komt het aan. Hoe hoog, naar den wensch van een redelijk opti misme, de ineensmelting van tot nog toe op zichzelf staande belaDgen ook zal worden opgevoerd, - de wil om die in een gemeenschappelijk streven naar ge zamenlijk geluk te brengen in een ver band, dat de noodzakelijkheid van ver dediging van rechten, van drang of zelfs dwang tot vervulling van plichten opheft, moet aanwezig zijn. Aan dien wil schijnt nog wel iets te ontbreken. Het naar zich toehalen van het ge- wenschte, het van zich afschuiven van het drukkende, blijft nog altijd de meest algemeene bemoeiing en wij vinden zoo wel het een als het ander zoo natuurlijk, dat het de uiting van een algemeen men- schelijke eigenschap heet te zijn. Wanneer is uitgemaakt, dat het waarlijk zoo is, dan valt er ook niet tegen te redeneeren. Het gaat niet aan, de natuur te verkrach ten, door tegenover haar een zedelijk beginsel te plaatsen, waaruit de gevolg trekking is af te leiden, dat men haar bestrijden moet. Maar is het inderdaad zoo? Is het „elk voor zich" de leus bij uitnemendheid, en kan het niet anders dan zelfbedrog heeten, haar overmacht te ontkennen? Dan zijn er toch een massa lieden in de wereld, die zich met die soort van bedriegerij afgeven, volkomen te goeder trouw, en met daden toonende, dat zjj het ernstig meenen; dwazen, die zich hebben laten vastleggen in de boeien eener onpractische levensbeschouwing, en voor een in de lucht zwevend ideaal de tastbare kostbaarheden van een wèlingericht „leven-voor-zich" hebben prijsgegeven. Het komt ons onafwijsbaar voor, deze dingen met ernst te overwegen. Te mid den van het woelig hedendaagsch leven is er, naast de onrust, ook zekere onlust waar te nemen, een niet tevreden zijn, ook buiten het gebied der bloot stoffelijke belangen. Het gevoel komt op dat wjj, om in de toekomst meer vrije beweging te krijgen over zekere grenzen heen, om elkander te kunnen vinden in een gezamenlijk op gaan naar gewenschte hoogten, thans deze en andere grenzen scherper moeten gaan trekken en nauwkeuriger in acht nemen. Onbestemde begrippen omtrent de nood zakelijkheid van toewijding in het alge meen, omtrent plichtsbetrachting in uit- gebreiden zin, wat ten slotte neerkomt op een platonische vereering zonder iets, dat aan een offergave denken doet, moeten plaats maken voor een diep ingekraste belijning van hetgeen ieder van ons te doen of te laten heeft. Men kan er mooie theoriën op nahouden en ze zelfs "met talent tegen aanvallen verdedigen, zonder dat daardoor een enkele zode gebracht wordt aan den dijk, die den wassenden stroom van de zelfzucht keeren moet; om in dien verdedigingsarbeid ons aan deel behoorlijk te verrichten, moeten wij werken naar juist bestek, in gepast tempo en met volharding. Elke afbakening en preciseering van nuttigen arbeid is tevens een grensbepaling, een aanwijzing hoever wij denken te kunnen gaan, een aanspo ring, om te trachten die grens ook te bereiken. Voor beide ls noodig een goede taxatie van krachten. Bij tal van mislukkingen worden deze toegeschreven aan overschat ting van eigen kunnen, niet heel edel moedig wanneer de bewering uitgaat van lieden, die zelf weinig of niets presteeren. Toch is zij vaak gegrond, en wij moeten dat voelen, ieder voor zich. Een gezond idealisme noopt om zoo hoog te grijpen als men kan, mits de drie laatste woorden niet verwaarloozende. Een goed volbrachte taak van bescheiden omvang geeft meer nut aan de maatschappij en meer voldoening aan den werker dan een door talrijke leemten en gebreken kort na de voltooing instortende pracht- bouw. Dat is nu wel niet in den geest van onzen tijd, die groot doen en hoog vliegen in zijn schild voert, maar dan ook moet ervaren, dat een niet gering deel van zijn verrichtingen verloren gaat. Aan den anderen kant is het gevaar van een al te nauwe begrenzing niet denkbeeldig. Tal van menschen zouden veel meer kunnen dan zij doen, zoowel wat hoeveelheid als wat hoedanigheid aangaat, als zij zichzelf maar flink aan pakten, niet de schouders optrokken tegen elk bezwaar. Niet genoeg kan herhaald worden, dat een kloeke wil veel te boven komt, en dat volhouden menige leemte aanvult. Nu komt het er maar op aaD, de lijnen met juistheid te trekken, en onder alle omstandigheden te bepalen, hoever men gaan kan. Dat is zeker niet steeds ge makkelijk, maar het geeft een kostelijke vermeerdering van zelfkennis, die op haar beurt een nieuw element is van kracht. Staat die grens vast, houdt men haar goed in het oog door haar bij eiken arbeid te bereiken, dus door alles zoo goed te doen als het kan gedaan worden, dan zal ook de mogelijkheid onder de oogen wor den genomen, niet van haar te over schrijden, want dat mag niet, doch haar een eindje te verzetten om tot ruimer aanwending van beschikbaar vermogen te komen. De koopman, die het eerste doet, raakt failliet; met het laatste wordt de bloei der zaak verkregen. Op zedelijk gebied heeft grensbepaling nog een anderen zin. Er is een philosophische beschouwing, die den plichtsdwaDg negeert, omdat het geheel der menschelijke taak zooveel be koring behoort te hebben, dat haar ver vulling een genieting wordt; de ideaal- mensch aanvaardt daarin, als iets van zelfsprekends, hetgeen in het samenstel der verplichtingen als schijnbaar onaan genaam zich voordoet. Dat is nu, in de studeerkamer, ge makkelijk vast te stellen. Maar zoolang de sterkst mogelijke meerderheid der menschen-kinderen zich nog op onmete- lpken afstand van dat ideaal beweegt, en het er op aankomt van den eindeloozen weg daarheen 'n klein deel af te leggen, het er op aankomt ook op dien weg de hinderpalen op zijde te schuiven, de on effenheden vlak te maken, zullen wij wèl doen, van die andere palen, de grenspalen, die men plichten en voorschriften noemt, een ruim en verstandig gebruik te maken. Wie de gelegenheid zoekt en soni3 vindt ook, om zich uit te leven, zooals dat met een hedendaagschen term ge noemd wordt, mist vaak de vastheid, die het volgen van goede aanduidingen geeft, loopt gevaar van verdwalen. Er zijn tal van storende invloeden, die zich op reis doen gevoelen, en haar weieens geheel kunnen doen mislukken; wjj zijn wezens, met hartstochten behept, onder welke zeer gevaarlijke, en er bestaan ook verleidingen zóó sterk, dat zjj ons geheel uit den koers trekken. Wie dan het systeem van laat-maar-gaan huldigt, weet door E. Bennett 39) (uit het Engelsch.) «Ik kwam op die gedachte," zei Racksole kortaf, «Dat is zoo, mijnheer Racksole. Maar ik had op u niet gere kend. U is de eenige flinke man in deze heele zaak. U is een Amerikaan en ik had niet verwacht met zoo iemand iets te maken te hebben." «Waarschijnlijk heb ik u doen schrikken van middag?" «In 't minst niet." Wasu niet bang voor het onderzoek dat zou plaats hebben «Ik wist, dat er geen onderzoek zou worden ingesteld. Ik begreep heel goed dat u probeerde me bang te maken. Wer kelijk, mr. Racksole, een klein beetje slimheid en doorzicht heb ik nog wel tot mijn beschikking. Dadelijk toen u van middag in de keuken tegen me begon te praten, voelde ik dat u iets op 't spoor was. Maar ik was niet bang. Ik kwam alleen tot de conclusie, dat er geen tijd te verliezen was dat ik snel moest handelen. Ik heb snel gehandeld, maar, naar 't schijnt, nog niet snel genoeg. Ik geef toe, dat uw vlugheid de mijne heeft overtroffen. Laten we naar beneden gaan, als u het goedvindt." Rocco stond op en wendde zich naar de denr. Instinctmatig snelde Racksole op hem af en greep hem bij den schouder. «Geen aardigheden I" zei Racksole. »U is mijn gevangene, vergeet dat niet." Rocco wendde zich naar zijn bewaker om, met een blik van minzame en tevens hooghartige terechtwijzing. «Heb ik u niet gezegd dat ik van plan ben kalm mee te gaan?" zei hij. Racksole kreeg voor 't oogenblik bijna een gevoel van schaamte. De gedachte vloog hem door 't hoofd, dat zelfs een misdadiger in zijn soort een groot man kon zijn. «Wat een verbeeldelooze dwaas zijt ge geweest," zei Racksole, hem op den drempel van de kamer nog even tegenhoudend, »u, met uw schranderheid en uw talenten, om u in een zaak zooals deze te laten betrekken. U is nu geruïneerd. En, bij Jupiter I u was eeu groot man op uw manier." «Mijnheer Racksole," zei Rocco snel, «dat is het meest ware woord dat u van avond heeft gesproken. Ik was op mijn manier een groot man. En ik bèn een voorbeeldelooze dwaas. Dat is zoo, helaas!" En met een gebaar van neerslachtigheid liet hij zijn armen zinken. «Waarom deed u 't eigenlijk?" «Ik werd betooverd betooverd door Jules. Hij is ook een groot inaD. We hadden hier prachtige gelegenheden in het Babyion Hotel, 't Was grof spel, met gevaarlijke kansen, maar de prijzen waar 't om ging, waren kolossaal. U zou dat alle maal zelf toestemmen als u de feiten wist. Misschien zal u die den een of anderen dag wel eens te weten komen, want u is handig genoeg in 't opsporen van het een of ander. Ja, ik was verblind, gehypnotiseerd." <En nu is u geruïneerd." «Niet geruïneerd, niet geruïneerd. Later, binnen een paar jaar, zal alles wel weer in orde komen. Een geniaal man zooals bewaker en de gevangene, naast elkaar de gang door. Bij het hek van de eerste lift stond Rocco stil. «Ze zal gesloten zijn," zei Racksole. «We zullen de trap moeten afgaan." «Maar ik heb een sleutel. Dien draag ik altijd bij me," zei Rocco en een sleutel uit zijn zak halende, ontsloot hij de ijzeren deur en duwde die open. Racksole glimlachte om zijn vlugheid en handigheid. «Na u," zei Rocco, met een uiterst beleefde buiging en vernedering aan u zelf hebt te danken. Een excuus bestaat er niet." «Ik weet 't," zei Rocco. «Laten we gaan." Racksole voelde dat hij zeer sterk onder den indruk was geraakt van dezen man van dezen genialen bedrieger, aan wien hij een salaris van drieduizend pond 's jaars zou hebben uitbetaald. Zelfs kon hij een groote mate van medelijden met den man niet van zich afzetten. En zoo wandelden beiden, de ik is nooit geruïneerd, vóórdat hij dood is. Aan 't genie wordt alles vergeven. Aan mij zal ook alles worden vergeven. Ver ondersteld dat ik naar de gevangenis wordt gezonden. Als ik er uit kom, ben ik geen gevangenis-boef; wel neen, ik blijf Rocco de groote Rocco en de helft van de hotels in Europa zullen me een betvekking aanbieden." «Laat ik u even zeggen, als man tegen man, dat ge uw Racksole stapte in de lift." Met de snelheid van het weerlicht trok Rocco de ijzeren dear toe, die zich automatisch sloot. Theodore Racksole zat op hopelooze manier gevangen in de lift, terwijl Rocco vol komen vrij op de gang stond. Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 1