NIEUW 1 Nieuws- en Advertentieblad yÈf voor do Provincie Utrecbt. FEUILLETON. Woensdag 16 December 1914. 43e jaargaiïg VERSCHIJNT WOENSDAG W ZATERDAG. NEDERLAND EN DE OORLOG. DE OORLOG. HET BABYLON HOTEL i%a. 100. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 17. Teiephoonn. 69. ADVER1 ENTIËN: Van 15 regels 0.50; iedere regel meer 10 Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Tot liet plaatsen van Advertentiën in dit blad niet uitzondering van de steden Amersfoort en Utrecht is uitsluitend gerechtigd het Centr. Nederl. Advertentiebureau te 's Gravenhage Zonderlinge wensch. In «Blackwood's Magazines wijdt de bekende Engeische publicist Arthur Page een opstel aan Holland en de Schelde. Het concludeert als volgt; «De neutrale houding, die Holland heeft aangenomen, schijnt, wanneer men zijn internationale verplichtingen juist beziet, onaanvechtbaar. En toch, hoewel moet erkend wor den, dat Holland, wanneer het alle oorlogsschepen van de strijdende naties buiten zijn territoriale wateren houdt, handelt in overeenstemming met zijn internationale rechten, zou het er wel aan doen te overwegen of het zijn tegenwoordige ongedeerdheid van de verschrikkingen van den oorlog niet tegen een te hoogen prijs koopt Door niet too te laten dat Britsche oor logsschepen de Schelde opvoeren, heeft Holland de taak der geallieerden onmetelijk veel moeilijker gemaakt. Indien een Britsche vloot naar Ant werpen had kunnen opvaren, ware die edele stad wellicht niet gevallen ook zouden, wanneer Holland zijn lot met dat der geallieerden had verbon den, waarschijnlijk de marine-arsena len der Duitscbers thans onhoudbaar zijn geworden. De geallieerden hebben tot op heden zijn neutraliteit loyaal geëerbiedigdmaar het is wel zeker dat Duitsciiland, zoodra dit haar goed dunkt, evenveel waarde zal hechten aan de politieke rechten van Holland als aan die van Belg en Holland kan, doch te laat, tot den krijg ge dwongen worden. In ieder geval zal de overwinning van Duitschland on vermijdelijk het verlies van zijn on afhankelijkheid beteekenen, terwijl het hoe langer het wacht zich met de geallieerden te verbinden, des te min der waardeering kan verwachten van dezen, wanneer het einde hun de overwinning schenkt. Holland's pad voert langs glibberige plekken. Laat het oppassen niet te vallen." Het «Vaderlanda teekent hierbij o.a. aan: Bij deze beschouwingen over het niet toelaten van oorlogsschepen in onze territoriale wateren, behoeven wij niet lang stilstaan. In art. 13 van het «Verdrag nopens de rechten en verplichtingen der onzijdige mogend heden en personen ingeval van een oorlog ter zeea wordt nadrukkelijk vastgesteld, dat een neutrale mogend- j heid dit niet mag toelaten. Verder is alles wat deze zaak betreft, in dat verdrag uitvoerig en nauwkeurig ge regeld en de Nederlandsche Regeering houdt zich daaraan zóó consciëntieus, dat aan haar gedragslijn in dit op zicht in het bijzonder ten volle het «onaanvechtbaar<i toekomt, dat onze geachte tegenstander zoo vriendelijk is in het algemeen op de houding van ons land toe te passen. Laten wij nu even bij de Schelde- quaestie stilstaan. De Schelde is een Hollandsche i ivier daaraan houdt onze Regeering terecht vast en zij laat geen doortocht van welke oorlogsschepen ook, door die rivier toe. Doch daardoor hebt gij dan ook de taak der geallieerden onmetelijk veel moeilijker gemaakt, antwoordt de heer Page bij voorbaat. Ronduit gezegd, verwondert het ons, deze opmerking te lezen uit de pen van een Engelsch schrijver. Want wat is dit op de keper be schouwd anders dan wat Duitschland in zijn ultimatum van het Belgische volk verlangde? Laat toe, dat ik door uw land mijn opmarsch naar Frankrijk maak, was de quintessence van Duitschland's ultimatum. Gij, Belgen, zoudt het mij zooveel gemakkelijker maken, indien gij dat toeliet. België heeft dat niet gedaan. Geheel Engeland juicht deswege den moed en kordaatheid van dat land toe. Maar den dienst, dien België aan Duitschland weigerde, verlangt de heer Arthur Page van ons ten dienste van Engeland I Holland bewijst geen handlangers- diensten. Een tweede argument: indien gij, Hollanders, toegelaten hadt, dat een Engeische vloot de Schelde was op gevaren, zou de edele stad Antwerpen wellicht niet gevallen zijn. Ook op dit argument is bet ant woord dat wij zooeven gaven van toepassing. Bovendien Antwerpen zou gespaard zijn, maar bet toelaten van de be doelde schending onzer neutraliteit ten dienste van Engeland, zou waar schijnlijk onmiddellijk gevolgd zijn dooreen oorlogsverklaring van Duitsch land. Wij zouden hals over kop in den oorlog geworpen zijn. En hoeveel edele Hollandsche steden zouden dan niet het iot van Mecbelen en Leuven, (een lot dat erger is dan dat van Antwerpen) hebben gedeeld? Onze steden zouden verwoest, onze akkers vertrapt, onze jonge mannen in den oorlog gevallen zijn. Kortom wij zouden het lot hebben gedeeld van de andere streken, waar de oorlog heeft gewoedBelgië, Noord-Frank rijk, Oost-Pruisen, Polen, Galicië. Waartoe zou de Engeische publicist in het «Blackwoods Magazine« ons dat offer willen doen brengen Omdat het oorlogvoeren daardoor den geallieerden zooveel gemakkelijker zou worden gemaakt. Afgezien van de verregaande zelf zucht waarvan dit argument getuigt, hebben wij daai tegen nog een ander bezwaar, n.l. dat dit niet de taak is van een neutralen staat. Wij zijn evenmin geroepen om den geallieerden als den Duitscbers het oorlogvoeren te vergemakkelijken. Maar als Duitschland wint, zal u dat uw onafhankelijkheid kosten! waarschuwt de Engeische schrijver. De heer Pago weet evenmin als wij, wie winnen zal, en daaiaan kan dus voor ons geen beweegreden gelegen zijn om ons in den oorlog te werpen. Te minder is daarvoor reden, omdat wij over de wijze van optreden van Duitschland ten opzichte van ons land, geenszins te klagen hebben. Door de regeeringen van alle oorlogvoerende partijen wordt ons standpunt tot dus verre als juist erkend en onze houding gerespecteerd. Dit is voor een belangrijk deel te verklaren uit de overweging der oor logvoerenden, dat bij de gebleken machtsverhoudingen ook de hulp van een kleine natie de schaal ter eene of ter andere zijde Kan doen over hellen. De vastberadenheid, waarmee de Nederlandsche regeering optreedt om, indien het noodig mocht lijken, onze neutraliteit tegen wie ook te handha ven, heeft bovendien voldoende aan getoond, dat het ons daarmede ernst is, en dat wij tot iedere opoffeting bereid zijn voor de verdediging van ons grondgebied. Een bedreiging? Mr. Max R. Bruck, advocaat en lid der VereeDiging voor Internationaal Recht, schrijft in de Telegraaf Een der voormannen van het Duitsche centrum, de Rijksdag-afgevaardigde Erzberger heeft in het tijdschrift Aachener Rundschau de wenschelijk- heid bepleit dat Duitschland na den oorlog een débouché aan het kanaal moet verkrijgen. Dit zou op zichzelf niet als een bedreiging tegen ons land behoeven te worden opgevat, ware het niet, dat hij hierop laat volgen de verze kering, dat Duitschland aan zijn West grens niet langer een neutralen onaf- bankelijken staat zou kunnen dulden. Wanneer men bedenkt, dat de pers- censuur in Duitschland uiterst gestreng wordt gehandhaafd, dan ljjkt mij een lapsus in dit geval schier ondenkbaar. En zoo dringt zich de vraag op: «Mag, neen moet onze Regeering niet een pertinente logenstraffing van de Duitsche uitlokken, zelfs eischen opdat ontwijfelbaar vaststa, dat de lieer Erzberger, toen hij zijn gevaar lijke bedreiging neerschreef hiermede enkel zijn persoonlijke meening weer gaf en niet die van zijn Regeeiing?" Zoowel in het onverhoopte geval, dat onze Regeering hiermede in ge breke mocht blijven, als in het nóg meer onverhoopte, dat de Duitsche regeering 's heeren Erzberger's artikel niet (of niet ondubbelzinnig) zoude désavoueeren, zou elk Nederlander het recht hebben, zooal niet genoopt zijn, dat artikel te beschouwen als een re gelrechte bedreiging, tegen onze onaf hankelijkheid, tegen ons volksbestaan, geuit. De beslist preventieve werking der Duitsche pers-censuur dwingt ons tot deze pijnlijke gevolgtrekking. De economische gevolgen van den oorlog. In de «Illustrierte Zeitung« komt een artikel voor van dr. Alfred Kublo te München, waarin de schi ijver 1 milliard per maand voor de directe oorlogsuitgaven van Duitschland be rekent. Hel daarvoor uitgegeven geld blijft echter grootendeeb in 't land eri is voor 't nationaal vermogen Diet geheel verloren Alle oorlogsbehoef ten worden in Duitschland gemaakt, waardoor duizenden werk krijgen. Bovendien laat Duitschland aan de bezette deelen van België en Frank- lijk vooi een deel de zorg over om het leger te onderhouden. Wel worden millioenen handen aan productieven arbeid onttrokken, wel is het niet rijke Duitschland afhanke lijk van den invoer van de voornaam ste grondstoffen, zooals katoen, koper, ertsen enz. maar Engeland heeft nu roeds verklaard, dat het katoen niet meer als oorlogscontrabande be schouwt, en Duitschland brengt zelf zooveel levensmiddelen voort, dat het, bij oen kleine beperking in't gebruik van tarwe en vleesch, gerust den door E. Bennett 47) (rrif het Engelsch.) Voor een der ramen van dit schitterend ingericht vertrek stond op zekeren Julimiddag Prins Aribert van Posen. Naar zijn houding te oordeelen scheen hij iemands komst te verwachten, want telkens en telkens wierp hij een haastigen blik in de richting van de deur. Eindelijk kwam er een oud man binnen, die in vrij gebogen houding naderbij trad en eenige papieren neerlegde op een tafeltje, in de nabijheid van een hoogen, eenigszins op een troon gelijkenden stoel. „Zoo, Hans, m'n goede vriend!" zei Aribert, den ouden man naderend. „Ik wou wol eens met je praten over het een en ander. Hoe vind je Zijn Koninklijke Hoogheid?" Do oude man salueerde op militaire wijze. „Niet zoo best, Uw Hoogheid," antwoordde hij. „Ik ben kamer dienaar geweest bij uw neef sinds zijn meerderjarigheid en ik ben voor dien tijd kamerdienaar geweest bij zijn koninklijken vader, maar ik heb nog nooit Hij zweeg en wierp zijn oude, gerimpelde handen met een gebaar van minachting in de hoogte. „Wat heb je nog nooit?" vroeg Aribert, terwijl hij den ouden man met een gemoedelijk, welwillend glimlachje aankeek, 't Was duidelijk te zien, dat deze twee, ondanks het groote verschil in hun maatschappelijke positie, gewoon waren geweeBt op vertrouwe- lijken voet met elkaar om te gaan. „Is 't u bekend, Prins," zei de oude man, „dat we dien financier, Sampson Levi heet hij zoo niet? hier in de audiëntie-zaal zullen ontvangen Me dunkt toch, als ik zoo vrij mag zijn 't te zeggen, dat de bibliotheek goed genoeg zou zijn geweest voor zoo iemand?" „Dat zou men allicht denken," stemde Prins Aribert toe, „maar misschien heeft Zijn Hoogheid er een speciale reden voor. Zeg me eens," ging hij voort, snel van onderwerp veranderend, „hoe is 't toch gekomen dat je mijn neef, den Prins, zoo alleen achterliet in Ostende en zelf naar Posen terugkeerde?" „Zijn orders, Prins," en de oude Hans, die een uitgebreide ondervinding bezat omtrent vorstelijke invallen en grillen en die de helft van de Hof-geheimen van heel Europa kende, wierp Aribert een veelbeteekenende blik toe. „Hij zond me terug met met de een of andere boodschap, Uw Hoogheid." „En je moest hier weer bij hem komen „Juist, uw Hoogheid. En ik ben toen hier gekomen; maar om de waarheid te zeggen begon ik heel bang te worden, dat ik Zijn Hoogheid nooit meer zou terugzien." „De Prins is in Ostende heel ziek geweest, Hans." „Dat heb ik gehoord," antwoordde Hans droogjes, terwijl hij zich langzaam in de handen wreef. „En Zijn Hoogheid is nog niet volkomen hersteld." „Neen, nog niet. Er zijn dagen geweest dat we voor zijn leven wanhoopten, Hans, maar dank zij zijn krachtig gestel, is hij alles goed te boven gekomen." „Wij moeten voor hem opppassen, uw Hoogheid." „Zeker," zei Aribert ernstig, „zijn leven is voor zijn land heel kostbaar." Op dat oogenblik trad Eugen, de Groothertog van Posen, de kamer binnen. Hij zag er bleek en lusteloos uit en op zijn goed gevormd, donker gelaat stond een uitdrukking van onrust en gejaagdheid te lezen. Maar ondanks dat alles was er in zijn uiterlijk iets, dat bij den hoogen maatschappelijken rang, dien hij bekleeddo, uitstekend pastte. Er zou moeilijk grooter contrast te vinden kunnen zijn, dan dat tusschen den zieken Eugen in den schamel ingerichte woning in Ostende en dezen Prins Eugen in de Hof-apartementen van het Babyion-Hotel, omringd door al de weelde en grootheid, welke de moderne beschaving hoog- goborenen weet aan te bieden. Heel de vreeselijke episode in Ostende was nu voorbijze behoorde heelenal tot het verledene. 't Was alsof die episode nooit had plaats gehadze had alleen bij hen, die er getuigen van waren geweest, iets als een geheim zinnige, smartelijke herinnering achtergelaten. Prins Eugen was hersteld, of althans herstellende en hij was naar Londen overgebracht, waar de draad van zijn leven als vorst, tijdelijk door hem losgelaten, op nieuw was ter hand ge nomen. De dame met den rooden hoed, de zonderlinge verwil derde juffrouw Spencer, de slimme ondernemende Jules, de don kere, vochtige kelder, het armoedig gemeubelde slaapkamertje al die diugen waren voorbij. Dank zij Prins Aribort en de Racksoles, had hij dat veilig kunnen ontkomen en hij was weer in staat zijn publieke en officieele loopbaan te hervatten. Aan den Keizer was mededceling gedaan, dat hij, na een onvermij delijk oponthoud in Ostende, veilig in Londen was aangekomen weer had zijn naam zich vertoond in do Hof-kroniek van de dagbladen. Kortom, alles was geheim gebleven en afgedaan. Maar toch maar toch waren Jules, Rocco en juffrouw Spencer nog altijd op vrije voeten, Reginald Dimmock's lijk lag begraven in den grafkelder van 't paleis te Posen en Prins Eugen moest nog altijd een onderhoud hebben met den heer Sampson Levi.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 1