NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor ie Provincie Utrecht. |3
ADVENT.
Woensdag 23 December 1914.
43e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
DE OORLOG.
FEUILLETON.
HET BABYLON HOTEL
fSu. 102.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langeetraat 17. Telephoonn. 60.
ADVER1 ENTIEN:
Van 15 regels 0.50; iedere regel meer 10 Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Tot het plaatsen van Advertentiën in dit blad met uitzondering van de steden Amersfoort en Utrecht is uitsluitend gerechtigd het Centr. NedcrI. Advertentiebureau te 's Gravenhage
Naar aanleiding van
het KERSTFEEST zal
aanstaande Zaterdag geen num
mer onzer courant verschijnen.
De kerkelijke herdenking van de
Zondagen, aan het Kerstfeest vooraf
gaande, en hun inachtneming ook bui
ten de kerk, toen deze nog voor het
maatschappelijk leven den toon aan
gaf b.v door onthouding van open
bare vermaken dagteekenende van
de 6e eeuw, is in de geheel of ge
deeltelijk Protestantsche landen vei-
dwenen of tot weinig teruggebracht.
Toch, zonder het woord «komst" in
dien zin te gebruiken, voelen wij steeds
iets van de nadering der feestdagen,
die de viering van een wereld-histo-
rischen omkeer beteekenen. De sym
bolische duiding van «de donkete dagen
vóór Kerstmis" hield de voorstolling
in van de wegzinking, in godsdienstigen
en zedelijken zin van een oude wereld,
tot een laag peil afgedaald, en met
verlangen uitziende naar verheffing,
hongerende en dorstende naar gerech
tigheid een wereld, vastgeloopen op
een onhoudbare levensbeschouwing,
smachtende naar verlossing, naar be-
vrijdiug uit de klemmende banden van
bijgeloof en van ongeloof, door het
woord dat gesproken zou worden om
de eeuwige gedachte te vertolken.
De adventsdagen van het veertiende
jaar dezer eeuw leiden ons denken in
een richting, waarvan moeilijk iels
beters te zeggen is dan dat zij zeer
duistere wegen aangeeft; en wanneer
wij niet, door talrijke en daaronder
zeer schrikwekkende omstandigheden
er aan herinnerd werden, dat er toch
wei kelijk een «vooruitgang" heeft plaats
gehad, dan zou het ons weinig
moeite kosten tot de overtuiging te
komen, dat een terugsprong is ge
daan naar het aanvangspunt der Chris
telijke ontwikkelingdat hetgeen met
blijkbaar hoogst onvoldoend resultaat
werd doorgemaakt behoort te worden
overgemaakt. Wij kunnen ons niet
ontdoen van het gevoel dat er door
de tallooze geslachten, die meenden
op den goeden weg te zijn, te ver
geefs is gearbeidzelfs bekruipt ons
de vrees, dat onder den blinkenden
sluier eener scbijnbeschaviug een be
derf voortwoekert, 't welk thans naar
buiten treedt en in al zijn afschuwe
lijkheid zich vertoont. Wij zien de ver
woestingen en maken 't dien langen
reeksen van geneesmeesters die zich
lot taak gesteld hadden den groei van
het zedelijk menschenhcbaam door toe
passing hunner methodes van verhef
fing en van veredeling, tot een verwijt,
dat zij ons gevoerd hebben tot het
moeras, voor onze voeten zich uit
strekkende, en welke angstwekkende
nabijheid de rosse gloed van den wereld
brand ons heeft doeu ontdekken.
De ouden wendden zich af van bun
priesters, die hun steenen voor brood
hadden gegeven en van hun wijsgee-
ren, wier diepzinnige bespiegelingen,
buiten de weikelijkhoid om gaande,
aan deze niets van haar ruwheid wis
ten te ontnemen. En wij, bijna twee
tientallen van eeuwen later zijn wij
inderdaad wel iets verder gekomen?
Toch, al ware de klacht geheel ge
grond, het verwijt dat er in ligt op
gesloten, is, meenen wij te mogen
zeggen, onrechtvaardig.
Zeker is de teleurstelling, die wij
thans ondergaan, wel de bitterste,
die de menschheid ooit ten deel viel,
maar er is voor gewaarschuwd. Niet
bet diepst doordringend bij monde
van van de pessimistische beoordee
laars van 's werelds gedoe, die er
niets dan ijdel wot stelen in zagen
maar wel door hen die geloofden aan
een hoogore beslemming van het
menscbengeslacht en juist daarom bet
godsdienstig en zedelijk ideaal hoog
hielden. Het ligt buiten menschelijke
berekening, te bepalen hoe diep de
wegzinking wel zijn zou, als Diet met
groote kracht was gestuwd, als aan
de hartstochten, die optrekken onder
de leiding der zelfzucht, geen tegen
stand was geboden. Misschien, maar
wie kan 't zeggen, zou een ver
blind en verdwaasd menscbdom door
het lot zijn getroffen van een op hol
geslagen paard, dat zich doodloopt
tegen een muur en als ontzielde massa
nederstort.
In den adventstijd der Christelijke
wereld was ook in weerwil eeuer
blinkende beschaving, de zedelijke ver
heffing onmachtig gebleken om het
maatschappelijk bederf tegen te gaan
en het besef van dat onvermogen
had het idealisme doen verdwijnen.
Het korte menschenleven zoo genoeg
lijk mogelijk doorbrengen, was wel
het hoogste waarnaar gestreefd werd
bij die zorg voor eigen bestaan voegde
zich een ruime mate van onverschillig
heid voor en minachting van dat van
anderen. Wat beteekende een men
schenleven, vooral wanneer dit tevens
een slavenleven was en wat be
kommerde een beerscher zich bij de
volvoering der plannen, welker wel
slagen hem boven alle anderen zou
verheden, om de verwoestingen die
hij zou aanrichten en om de vele
duizendtallen die zouden worden ge
offerd?
En ach ja, de geschiedenis met al
haar treurnissen herhaalt zich,
onder verscherpte vormen en ver
zwaarde omstandigheden. Er is niets
dat zóó krachtig herinnert aan de
ontzaglijke vorderingen die de weten
schap de techniek heeft doen aileggen,
als de doodsdreigingen uit de lucht
en onder de wateroppervlakte, de on
geziene vernietiging van onbeschermde
menschenlevens door middel van
de verbazingwekkende instrumenten,
vrucht van een ongelooflijke vinding
rijkheid. Dat hebben wij toch in ieder
geval vóór op de dagen vau keizer
Augustus.
Dat juist in dien tijd onder den druk
van Rome's onweerstaanbare over
macht het inzicht van de vruchteloos
heid van eenig verzet tot een vredes
toestand gedwongen had, die later wel
weer door iets geheel anders vervan
gen werd, is meer een toevallige om
standigheid geweest; niet vaster dan
thans zat het zwaard in de scheede,
gereed om elk onrecht door machts
misbruik tot recht te stempelen. Alleen
was dat zwaard wat eenvoudiger van
vorm en richtte het niet zóó vreese-
lijke verwoestingen aao.
De advent verkrijgt zijn beteekenis
en zijn waarde niet door wat hij is,
maar door hetgeen hij doet verwach
ten. In dien zin is bfj niet een tijd
perk van somberheid alleen.
Hel is juist de verdienste geweest
van de profeten uit vroegere tijden,
dat zij zoowel rondom zich als vooruit
zagen. Zij wekten op tot verweer,
door het oog te richten op de toe
komstige overwinning. En ook heeft
bij diegenen hunner, wier invloed op
hun tijdgenooten bel krachtigst is ge
weest, deze overweging op den voor
grond gestaan Al moge, iri de gods
dienstige beschouwing de verwachting
omtrent een toekomstig leven een
ruime plaats innemen, zij moet niet
terughouden van de moeite, om het
tegenwoordige zoo goed mogelijk te
maken, voor allen gezamenlijk.
Er zou groote winst zijn gekweekt,
indien die weinig ingewikkelde grond
regel nooit ware losgelaton. Zijn toe
passing op de uiteenloopende combi
naties van omstandigheden, waarin
ieder onzer zich bevindt, zou misschien
wat meer studie vorderen dan het
oppervlakkig lijkt, maar is er wel
die meer vrucht belooft? Zou, als er
meer werk van gemaakt was, de heden-
daagscbe crisis wel zijn uitgebroken?
Hel woord des Meesters: Waartoe
zou het u dienen, de geheele wereld
te hebben gewonnen, als uwzielschade
lijdt, geldt niet alleen de indivi
duen, maar ook de menschheid in
haar geheel. Ook zij is één en ondeel
baar. In de worsteling om de beer-
schappij, walker bewuste onrechtma
tigheid kwalijk bemanteld wordt door
de bevrjjdingsleuze met welke zij zich
omkleedt, is het meest dreigende van
alle gevaren het verloren gaan van
heigeen tot dusver op het gebied der
zedelijke vorming verkregen werd, is
de teruggang op den weg die naar
boven leidt, is de stuitiog van den
veredelmgsarbeid, aan welken met
noeste vlijt de besten van ons ge
slacht zich gegeven hebben.
Het zijn woeste kreten die thans
om ons heen opschetteren, wreede
klanken, die bijna niets menscbelijks
hebben. In de akelige eentonigheid
der dagelijksche berichten van weg
gemaaide menscbenrijen, van verwoes
tende kanonnades, van in teugellooze
vaart losstormende eskadrons, neer
geschoten vliegeniers getorpeteerde en
met de bemanning te gronde gegane
schepen berichten, die we Diette-
min inwachten met levendigen weet-
lust moge dan de toon niet ont
breken, die het geluid van de komende,
van de nieuwe wereldgestalte, ons in
het oor doet kliDken I
Men schrijft uit Sluis aan het
»N. v. d. D.t:
Dat er ondanks het uitblijven van
stellige berichten bij den Yser en
Yperen hevig gevochten wordt bewijst
wei bel feit, dat in Brugge steeds
gewonden en vele dooden worden aan
gevoerd. Zoo zag dezer dageD een
inwoner uit Brugge twee treinen staan,
die vol geladen waren met gedoode
militairen. De lijken waren vier aan
vier gebonden, en werden over Brugge
naar Duitschland vervoerd, om aldaar
verbrand te worden, 't Gezicht van
al die ellende had zulk een ontzettenden
indruk op hem gemaakt, dat hij het
in België niet langer kon uithouden
en naar deze gemeente is gevlucht
wat hem gelukt is, dank zij de goed
heid van een gemoedelijken Beier,
door E. Bennett
49) (uit het Engelsch.)
Eugen was heel bleek geworden.
„Dus, Aribert, je bedoelt dat mijn opsluiting in Ostonde door
de agenten van den Koning van Bosnië zou zijn beraamd?"
„Juist."
„Met de bedoeling om mijn onderhandelingen met Sampson Levi
tegen te houden en op die manier mijn huwelijk met Anna on
mogelijk te maken?"
Aribert knikte.
„Je bent een beste vriend, Aribert en je meent 't goed. Maar
je vergist je. Je hebt je tobberijen in 't hoofd gehaald voor
niemendal."
„Ben je vergeten wat er met Reginald Dimmock is gebeurd?"
„Ik herinner me je te hebben kooren zeggen, dat hij gestor
ven is."
„Ik heb niets van dien aard gezegd. Ik zei dat hij vermoord was.
Dat was al een deel van het complot, mijn arme Eugen."
„Phoe!" zei Eugen, „ik geloof niet dat hij vermoord is ge
worden. En wat Sampson Levi betreft, ik wil er een duizend mark
onder verwedden, dat hij en ik 't vandaag eens zullen worden
en dat ik 't millioen in handen zal hebben voordat ik uit Londen
vertrek."
Aribert schndde 't hoofd.
„Je schijnt je nog al zeker te voelen van dien mijnheer Levi.
Heb je vroeger al meer met hem te maken gehad?"
„Nou," Eugen aarzelde een oogenblik, „zoo'n beetje. Welke
jonge man in mijn positie heeft niet wel eens wat te maken gehad
met den heer Sampson Levi, den een of anderen tijd?"
„Ik niet," zei Aribert.
„O, jijJe ben een fossiel." Hij drukte op een zilveren bel.
„Hans ik zal den heer Sampson Levi ontvangen."
Toen verliet Aribert de kamer en Prins Eugen zette zich neer
in den grooten fluweelen stoel en begon de papieren in te zien
die Hans te voren op het tafeltje had gelegd.
„Goeden morgen, uw Koninklijke Hoogheid," zei Sampson
Levi, terwijl hij buigende binnentrad. „Ik hoop dat uw Konink
lijke Hoogheid welvarende is."
„Dat gaat wel, dank u," antwoordde de Prins.
Ondanks het feit, dat hij met personen van Koninklijken
bloede misschien meer te maken had gehad dan elk ander gewoon
burger in Europa, had Sampson Levi toch nog niet geleerd zich
op zijn gemak te voelen tegenover die hooge personaadjes, ge
durende de eerste minuut of wat van zijn onderhoud met hen.
Daarna kreeg hij zijn zelfbeheersching en kalmte terug, maar
in 't begin was hij altijd verlegen, zag paarsrood in 't gezicht
en wist niet vlug zijn woorden te vinden.
„We zullen maar dadelijk tot 't behandelen van de zaken over
gaan," zei Prins Eugen. „Wilt u plaats nemen, mijnheer Levi?"
„Gaarne, uw Koninklijke Hoogheid, dank u."
„Nu, wat die leening betreft, waarover we het al eens waren
geworden een millioen was het, geloof ik begon de Prins
op luchthartigen toon.
„Een millioen," stemde Levi toe, terwijl hij eeningszins on
rustig met zijn reusachtigen horlogeketting zat te spelen.
„Alles daaromtrent is nu in orde. Hier zijn de papieren, ik
zou de zaak graag onmiddelijk willen afdoen."
„Juist, uw Hoogheid, maar
„Wat maar? U heeft mij maanden geleden gezegd, dat u met
den waarborg, dien ik kon verstrekken uitstekend tevreden waart,
hoewel ik volkomen erken dat die waarborg van een eenigszins
ongewonen aard is. U heeft met het bedrag van den interest ook
volkomen genoegen genomen, 't Is niet voor iedereen wegge
legd, mijnheer Levi, een millioen uit te leenen tegen ö'/i peroent.
En binnen tien jaar zal het heele bedrag terugbetaald zijn. Ik
hm ik meen dat ik u heb meegedeeld, dat het fortuin van
Prinses Anna, met wien ik binnenkort in 't huwelijk hoop te
treden, na verloop van tijd ongeveer vijftig millioen mark zal
bedragen, wat in uw Engelsch geld over de twee millioen pond
maakt." Prins Eugen hield op. Hij voelde heel weinig neiging
op deze vertrouwelijke manier met een geldschieter te praten,
maar hij zag in dat de omstandigheden 't noodig maakten.
„Ja, ziet u, de zaak zit zoo in elkaar uw Koninklijke Hoog
heid," begon de heer Sampson Levi, die nu tot kalmto was
gekomen, op gemoedelijken toon. „Zoo zit 't in elkaar. Ik had
gezegd, dat ik dat geld beschikbaar kon houden tot t einde van
Juni en u zou vóór dien datum hier in dit hotel een samenkomst
met me hebben. Toen ik nu niets van uw Hoogheid hoorde en
het adres van uw Hoogheid niet te weten kon komen, hoewel
mijn Duitsche agenten overal informeerden, kwam ik tot de
conclusie, dat u andere beschikkingen had gemaakt, nu hot geld
de laatste maanden vrij goedkoop is."
(Wordt vervolgd).