NIEUWE *Èf Nieuws- en Advertentieblad *jÉ£ voor de Provincie Utrecht. |H Woensdag 17 Februari 1915. 44e jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. DE OORLOG. FEUILLETON. DE SCHOONE BATAAFSCHE No. 14. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever O. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 09. ADVER1ENT1ËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De Duitschers in de zevende maand van den oorlog. Men schrijft ons: Dengene, die veel in Duitscbland heeft gereisd, moet bet opvallen, dal en hoe in den laatsten tijd zeer veel veranderd is in de gedragingen van de Duitschers, met wie in het bijzonder de vreemde reiziger in aanraking pleegt te komen. Men weet, dat bijvoorbeeld bet Duitsche treinpersoneel een zekere beruchtheid bad met betrekking tot de hooghartige manier, waarop het den vreemdeling kon afsnauwen. De »Zugführer« leek de norscha spreek trompet van het gevleugeld woord »Wir Deutschen fürcbten Gott, sonst Niemand*. Een vriendelijk aangeboden sigaar werd door hem aanvaard met een gebaar, zoo vol genadigheid, dat de milde gever onwillekeurig neiging kreeg zelf nDatik u wel« te stamelen. En het is mij gebeurd, dat een fooi van een mark, den conducteur van een slaapwagen in de hand gestopt voor de beschikbaarstelling van een couchette, geweigerd werd met de boodschap Een mark? Zoo'n kleinigheid geeft men niet voor de beste slaap gelegenheid in den wagen. Het barsch gelaal van dezen dienaar nam eerst een vriendelijker plooi aan, Dadat ik mijn vrijwillige bijdrage had veiboogd tot drie mark. Hoe geheel anders gedragen de treinbeambten zich thans. Toen ik dezer dagen de grens overging, keek ik verrast op, dat mij op buitengewoon weiwillenden, bijna vertrouwelijk- vriendscbappelijken toon inzage »ge- vraagda werd van mijn reisbiljet. Misschien heeft men bier te doen met een voorschrift van hoogerhand; bet is althans merkwaardig, dat de beleefdheid en de vriendelijkheid in den laatsten tijd gevaren schijnen in alle reizigerspiagen. De oberkeliner in bet hotel is een en al voorkomendheid, geworden en heeft zijn professioneele ongenaakbaarheid afgelegd. Het kamer meisje vraagt deelnemend, of mijnheer goed geslapen .heeft, zelfs vóór mijn heer aanstalten maakt voor het veel- beteekenend gebaar in de richting van zijn portemonnaie. En de beambte die op de terugreis aan de grens mijn roerenden inboedel en mijn papieren controleerde, vroeg belangstellend, of mijnbeer een goede reis had gehad. Dat alles is mij op mijn reizen door Duitscbland vóór den oorlog nimmer overkomen, is eén en ander het ge volg van de pogingen tot oplossing van bet vraagstuk, waaraan Duitsche geleerden tegenwoordig onophoudelijk artikelen wijdenda vraag naar de oorzaken van het verschijnsel, dat sedert het uitbreken van den oorlog meer en meer, niet alleen in de vijan delijke landen, maar bijna overal, aan den dag is gekomen, dat men den Duitscher niet bemint om zijn per soonlijke hoedanigheden. Het is te hopen, niet alleen voor den vreemde ling, maar voor den Duitscher zelf, die nu toont, dat bij lang zoo kwaad niet is, als bij bet tot dusver noodig oordeelde te doen voorkomen, zoolang hij thuis was. In weerwil echter van de vriende lijkheid en de welwillendheid, welke in de zevende maand van den oorlog den vreemdeling toeschijnen, die Duitschland bereist, gevoelt hij zich toch niet op zijn gemak. Hij beeft voortdurend het vermoeden in het oog gehouden te worden, te worden geduld, en dat vermoeden wordt soms zekerheid. Ik vroeg, in den trein van Fraukfort naar Keulen, den conduc teur of er directe verbinding was van laatstgenoemde plaats met Aken, aan gezien mijn reis over Maastricht ging. De conducteur antwoordde, dat hij het zou gaan informeeren. In ziju plaats verscheen kort na zijn verdwij ning een heer, die mij naar mijn pas en verdere legitimatiepapieren vroeg en na inzage daarvan mededeelde, dat het verkeer lusschen Keulen en Aken stopgezet is. Eenige brieven, door mij uit Duitschland naar Nederland verzonden, zijn al bijna twee weken onderweg en hebben hun adres nog niet bereikt. Hetzelfde is bet geval met eenige tele grammen, door mij onderweg aange boden, waarvoor men wel het geld in ontvangst heeft genomen, doch die niet door de adressanten zijn ontvan gen. Wil meD in een Duitsche stad den uacht doorbrengen, zelfs bij ken nissen of vrienden of bloedverwanten, dan dient aan de nachtrust vooraf te gaan een bezoek aan het politiebureau, om zich te melden. Den volgenden morgen, voor het vertrek, is men ver plicht, terzelfder plaatse weer afscheid te gaan nemen, met mededeeling. dat en waarheen men vertrekt. Bij deze formaliteiten wordt alles gevraagd wat een meusch weetnar: en, voornamen, leeftijd, geboorteplaats, woonplaats, beroep. En het is mij voorgekomen, dat de ondervragende beambte zóó nauwkeurig te werk ging, dat ik niet andeis verwachtte, of bij zou me ook vragen, hem mijn tong te laten zien. Maar met al die plichtplegingen heeft men zijn vrijheid van beweging nog niet verworven. Ik arriveerde met een vriend, ook Nederlander, in een stadje aan den Rijn. Op het station wisselden we eenige woorden in onze moedertaal. Een heer in de nabijheid spitste het oor en is om ons heen blijven scbarreleu op het station en op straat, den geheelen weg tot we oos hotel bereikt hadden. En deze heer was blijkbaar geen detectieve. Want dit voelt men thans in Duitschland zeer sterk, dat gansch dit volk, mannen, vrouwen en kinderen, particulieren en overheidspersonen, met bewonderens waardige toewijding en tucht samen werkt voor het belang van'bet vader land. Feitelijk is die toestand aange namer dan de hoerastemmingen, die in den eersten tijd van den oorlog, toen alles goed ging voor de Duitsche wape nen, overal heerschte, op straat, in openbare lokalen en binnenshuis. Al leen de soldaten, die op weg zijn naar den vuurdoop en overal ziet men treinen vol verkeeren, blijkens hun luidruchtigheid, tiog in zulk een roes. Alleen staat thans op de wagons niet meer geschreven »Nacb Petersburg*, maar, bescheidener »Nach Krakaua. De stemming onder bet volk is er echter een van ernst, waardigen ernst. Men heeft een vast, onwankelbaar ver trouwen op de eindelijke zegepraal, maar men verheelt zich niet langer, dat, die te bereiken, een ontzaglijke inspanning zal kosten aan heel het land en heel de natie. Beschouwd in bet licht der aanvankelijke geestdrift, lijkt deze zekerheid thans twijfel. Hoewel ik dit niet graag een Duitscher zou zeggen want hij zou er niet van willen booren, evenmin als de waarheid om trent de stemming in Nederland, waar- Daar iedereen vraagt, vin Holland dam- mert'sc, las ik in een dagbladartikel, waarin men den menschen mededeelde, dat 't eindelijk tot de Nederlanders is doorgedrongen, dat feitelijk Engeland hun grootste vijand is. Over Italië is men niet goed te spreken. Er wordt niet regelrecht op dat derde lid van den Dreibund ge scholden, maar men voelt vijandigheid in een parafrasseeriog van de openbare meening als deze: Natuurlijk gaan wij de zomer- vacantie niet meer doorbrengen in ItaliëVoortaan gaan we naar Holland De samenwerking in het belang des lands valt overal op. Nu de levens middelen van overheidswege onder toezicht zijn gesteld en de autoriteiten hebben aangespoord tot zuinigheid bij het gebruik er van, is het sedert eenige weken inderdaad schraalhans keukenmeester. Bij een familie, die mij te «soupeeron had gevraagd, werd ik onthaald op bouillon, zwart brood en koud vieesch. Het ontbijt in een andere familie, die mij had gelogeerd, bevredigde mijn veeleischende, wijl Nederlandsche ontbijtmaag geenszins. De boterhammeijes waren vliesjes, gesneden van de kleine broodjes, die men als «Semmel* kent en werden toegediend in minder dan mondjes maat. In hotels, die vroeger een wijde reputatie genoten vanwege de syba- ritische virtuositeit van hun keukens, zijn de gerechten soms onsmakelijk geworden. Blijkbaar worden zij menig maal toebereid met plantenvet of dier lijk vet van lage kwaliteit. Ik zag I zuurkool in een schotel staan, of het i uitgekamde, met cocosvet gesteven haren waren. Zelfs de leverancier dringt in het algemeen streven naar bezuiniging bij zijn klanten aan op matigheid en spaarzaamheid. In een Duitsche universiteitsstad kreeg ik een circulaire in handeD, door een slager aan zijn klanten ge zonden en waarin hij beleefd verzocht, zoo klein mogelijke bestellingen te doen, want, luidde het aan het slot: »Fleisch und Wurst brauchen wir für das Feld der EDra.it Vraagt men op een station, waar men onophoudelijk treinen met troepen ziet voorbijrijden, waarbeen al die soldaten gaan, dan is immer het ant woord Dat kunnen wij vreemdelingen niet zeggen Misschien weet de man of de vrouw, die het zegt, zelf niet waarheen ze gaan, maar de stelselmatigheid van het autwoord is typeerend voor den geest, die het Duitsche volk bezielt. Maar met dat al is deze eensge zindheid deze tucht, deze toewijding in 't Duitschland van de zevende maand van den oorlog voor den vieemdeling niet zonder aandoenlijkheid en stich telijk voorbeoldig. De schaarschte in Duitschland. Morgen wordt in Duitschland de havervoorraad in beslag genomen. Er zal ook een verbod worden uit gevaardigd tegen het opjagen der varkensprijzen. Door de beperking van de hoeveel heid gerst, die de brouwerijen ver- Historisch romantisch verhaal. 1) CLAUDIA EN HAAR BROEDER. Het is meer dan achttien eeuwen geleden. Het was in September van het jaar 70. De ondergaande zon wierp haar laatste stralen over de 6appige weilanden en kleurde met goudgloed het rieten dak, de smalle vensters van een groote hoeve aan den Rijn niet ver van Batavo- durum (Duurstede, Dorestadt, in 830 door de Noormannen ver woest, in de nabijheid ontstond Wijk bij Duurstede). Het groote gebouw met het daarachter gelegen bakhuis, de schuren en hooibergen schitterden in dien zonnegloed. In een ruim, maar laag vertrek waren twee personen in gesprek. De een, een éénoogig krijgsman, was de held van den opstand tegen de Romeinen, Claudius Civilis; de ander een bekoorlijk meisje van twintig jaar, zijn jongste zuster Claudia. Wij willen hun gesprek volgen. „Het is u dus goed bevallen bij de familie Petronius?" „O ja, de menschen waren allerhartelijkst," antwoordde Claudia. „En rijk," merkte Civilis op. „Zeer rijk. Zij zijn plebejers, maar vele patriciërs zoeken hun vriendschap. Er kwamen tal van voorname lieden bij hen aan huis," zei Claudia. „Zeker toch meest jonge?" „Ja, jonge, en de Petroniussen zorgden voor alle mogelijke uitspanningen en feestelijkheden, welke voor geld te verkrijgen zijn. Hun huis in Rome is een van de prachtigste woningen, hun villa te Misenum is schoon gelegen en op weelderige wijze ingericht." „En hoe bracht gij uwe dagen door?" vroeg Claudius. „Oh, er was altijd wat. Als wij te Rome waren, legden wij in onze draagstoelen bezoeken af en brachten onze middagen door in het amphitheater. Bleven wij thuis dan was er zaDg en snarenspel, een Homeruslezing of iets van dien aard. Hebt gij wel eens een Homeruslezing bijgewoond, Claudius?" „Wel," antwoordde Civilis, terwijl hij met de hand over het voorhoofd streek en een vriendelijken blik op zijn zuster wierp, „gij zijt jong Claudia en ik, hoewel uw broeder, ben bijna oud. Wat voor jou nieuw is, klinkt bij mij als iets uit het verre verleden. Wat zou ik niet gezien, ondervonden en medegemaakt hebben Claudia? Als men zooals ik vijfentwintig jaren de Romeinen gediend heeft. Als men verschillende keizers als veld heer gekend heeft en hen later toen zij tot de hoogste macht waren geraakt weder heeft ontmoet. Wanneer de gruwelijkste daden dier keizers soms bijna onder uw oogen zijn gebeurd, dan kent men Rome en zijn heerschers. Tal van keeren ben ik met mijn legioen te Rome geweest. Rome's amphitheaters en baden zijn mij even bekend als de hoeven en weilanden van ons eiland. Zeker ook ik ben wel eens bij een Vergilius- of Homeruslezing geweest, doch niet zooals gij, als gast, maar omdat ik tot de lijfwacht behoorde welke den keizer naar een of ander feest begeleidde. Ik heb meermalen door beroemde sprekers de geschiedenis van Rome hooren ver tellen. Ik weet wie Hannibal was die Rome deed sidderen, ik ken ook het leven van Sertorius en dat der Gracchen. Rome is groot en machtig maar vol eigenbaat en wreedheid. De keizers schijnen als zij begrip van hun macht krijgen tot waanzin te vervallen. Ja, ik ken Rome Claudia en ik haat het." „Er is veel dat ik heerlijk vond," zei Claudia zacht. „Zoo'n Homeruslezing. Wel, ik zie ons nog op het terras. Voor ons de heerlijke tuin met zijn prachtige planten, zijn spuitende fonteinen. De fraaie marmeren trappen welke naar den tuin afliepen. Lucretia en ik gezeten op prachtige dierenvellen, en Petro met eenige

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1