Plaatselijk Nieuws.
op ons, dat je hooren en zien verging.
Daar opeens een gefluit en gesis.
en daar bad je bet, boor I Daar vliegt
me zoo'n granaatkartets bij ons bin
nen en draait er op den grondliggend
als een razende in de rondte, dat de
modder en de kiezels je alvast, bij
wijze van voorproefje, om de ooren
vlogen.
Het ding lag al dicht genoeg bij me
te kolderen, maar bet scheen nu een
maal bijzonder op mij gesteld te zijn,
want al draaiende komt het hoe langer
ho« meer in mijn richting.
Ik zat er maar als een os naar te
kijken, zonder benul om weg te loopen
en zonder andere gedachte dan: nu
komt bet nu zal je het hebben 11! En
daar hadt je het ook. Met een reus-
achtigen knal slaat dat ongelukkige
ding uit elkaar en meteen voel ik wat
langs mijn helm vliegen en kiijg ik
een op-topper, alsof iemand mij een
stomp in de volle borst bad gegeven.
Rondom mij heen vielen de kame
raden morsdood en verminkt, dat je
er naar van werd; en dat is nu een
gek praatje, maar terwijl je dat alle
maal ziet, geloof je vast en zeker, dat
je er zelf ook bij bent.
Nadat al die berrie een beetje over
was heb ik mijn beele lichaam zitten
betasten en bevoelen en was ik waar
achtig stom verwonderd, dat ik niet
alleen niet dood was, maar dat er
zelfs niets aan me kapot was.
Maar toen ik mvjn helm er bij de
punt wou afnemen, toen greep ik
onwijs in de lucht, want de punt was
er scboon afgeslagen door een gra
naatscherf. Ja, je moet maar boffen
Maar op zoo'n oogenblik sta je wat
angst uit hoor. Daar zit je soms nog
wei een uur, nadat het voorbij is, van
te rilllen en te beven, dat je alles uit
je handen laat vallen.
En dat blijft je bij ook langer dan
je lief is. Somsin mijn droomen, want
ik droom eiken nacht mijnheer, zie
ik die shrapnell maar over den grond
naar mij toedraaien, zit ik te wachten
tot hij uit elkaar zal springen. Wan
neer ik dan eindelijk wakker word,
dan kunt u gerust gelooven, dat ik
geen droogen draad meer aan mijn
lijf heb van de angst.
Trouwens, je kunt bij die Fransche
en Engelscbe granaten beelemaal je
lachen wel houden. Groote God, als
dat begint dan kun je je wel oprollen.
Die dingen slaau recht naar beneden,
niet naar opzij, zooals onze shrapnels,
maar recht naar onderen, en daardoor
Is bet ook altijd raak.
Dus erg prettig was bet niet,
om daar tegen de Engelschen te
vechten.
Ik schiet me liever voor den kop,
eer ik het doe. Daar is toch geen eer
aan te behalen. Dagen en maanden
sta je er in de modder tot aan je
middel en je vergaat er eiken dag van
den honger en je wint er niets mee.
De Engelscben weten je bet leven te
verzuren van den morgen tot den
avond en van den avond tot den mor
gen. Ze bebben scherpschutters, die
paffen je weg, als ze maar een nagel
van je pink zien.
En wat is er nu waar van dien
legerorder, wat het maken van krijgs
gevangenen aangaat?
(Geschrapt door de censuur Red
Mijn heel compagnie vond het
gemeen, dat kan ik u wel vertellen.
Wat kon je die menscben het kwalijk
nemen, dat wij al maar op ons kop
kregen, zoodra wij den snoet maar
even buiten staken?
gewonden werden zelfs goed verpleegd.
Maar bij die beeren officieren den
ken ze er anders over, daar behan
delen ze bun eigen mannen als de
zwijnen. En niet alleen in vredestijd
dondeien ze ons den heelen dag, zoo
dat ook menige kameraad zich in den
eersten slag den hesten op zijn luite
nant gewroken heeft, waarin ik hem
geen ongelijk kan geven, maar ook
in hei veld pesten ze je waar ze je
maar pesten kunnen.
Daar was bijvoorbeeld een soldaat
die had in de loopgraaf een sigaar
aangestoken, maar bij had zich beele
maal op den bodem neergelegd, zoo
dat ze aan den overkant bet schijnsel
onmogelijk konden zien. Die kerel
bebben ze gestraft door hem een week
lang eiken dag twee uur achter elkaar
met uitgestrekte armen aan een boom
te binden gedurende den rusttijd;
daar kon hij dan in weer en wind
en koude maar staan te klappertanden.
Het wareD fijne heeren, die officie
ren Ik ben blij, dat ik er mijn leveü
lang nooit meer iets mee te maken
zal bebben.
En waarom ben je nu eigenlijk
uitgeknepen
Och om allerlei redenen, maar
in de eerste plaats wel omdat ik het
niet meer uithouden kon.
Het is geen pretje, mijnheer, daar
dag aan dag tot aan de middel in
den dikken zwarten modder te staan
vergaan van de kou en dan 's avonds
eindelijk niet anders te krijgen dan
een biok hard kommiesbrood met nu
en dan een reep ranzig spek.
Dan verlang je naar warm eten, en
sta je krom te klappertanden en te
kokhalzen tegen dat goedje wat ze je
opdienen,
Nee m'nheer, dat is niet uit te hou
den. Ik ben eenige zoon en m'n vader,
een rijke beerebner, was erg op mij
gesteld. En toen heb ik zoo gedacht,
dat het hem toch ook wel weinig plei-
zier zou doen, als ik bier op zoo'n
stomme manier aan mijn eind kwam;
want sterven van honger en kou, daar
is toch geen eer mee te bebalen, niet
waar
Een hoop kameraden waren vóór
mij al uitgesneden, die werden be
nijd. En toen op laatst ben ik er ook
vandoor gegaan.
Eerst ben ik naar Rousselaere ge-
loopen. Daar heb ik een alleronaan
genaamste ervaring gehad. Een paar
officieren bielden mij aan en begonnen
me stevig te ondervragen. Lieve hemel,
wat heb ik toen gelogen I Net te voren
had ik een kameraad ontmoet, die een
pak van bet station moest balen. En
ik toen ook aan het vertellen van dat
pak. Ze vroegen me aan welk station
ik wezen moest en wie mij den order
gegeven bad en nog een heeleboel
andere dingen, alles met de bedoeling
om mij er in te laten vliegen. Maar
ik loog, dat ik zwart zag want ik wist,
dat ik op staanden voet een kogel
kreeg, wanneer het uitkwam, hoe ik
'm gesmeerd was.
Op 't laatst zeiden ze:>Nu, ga dan
maar." En ik er van door!
Maar na die ontmoeting beb ik
nooit meer overdag geloopen. Dan
hield ik me schuil bij de Belgen, die
verbazend aardig voor mij waren en
er schik in badden. De Duitschers
moesten maar allemaal wegloopen,
vonden ze. En ze gaven me te eten
wat ze missen konden, al was dat
soms ook niet veel. Maar het was
tenminste warm eten. Wat lekker was
datl
Zoo ben ik doorgesjouwp tot aan
Balgerhoeck. Daar kreeg ik voor twintig
mark een stel burgerkleerenen als
ik nóg eens twintig mark gaf dan
zouden ze mij over de grens helpen.
Toen heb ik mijn uniform en mijn
spuit en alles wat ik aan militaire
herkenningsteekens bij me had in een
heg gegooid, beb de burgerkleeren
aangetrokken en ben met dien man
naar de grens geloopen. Gevaarlijk
was het niet, want je wachtte maar
tot de schildwacht zich om bad ge
draaid en dan rende^je met een vaartje
naar den overkant en kon je desnoods
een langen neus tegen hem trekken,
want die deed je lekker niets meer!
En nu?
Nu wou ik, dat ik maar werk
vond, maar dat zal zoo gemakkelijk
niet gaan Eu bij keek even somber.
Maar dat duurde maar een oogenblik.
De sigaar smaakte blijkbaar zoo
goed en bet bad hem zoo best bevallen
met een »mijnheerir te mogen praten,
die hem niet toesnauwde en hem op
een stoel zitten liet dat alle andere
muizenissen bij die zaligheid in bet
niet verdwenen.
Rollerd. Nieuwsbl.
Verliezen aan Engeleche officieren.
In één week zijn aan Engelsche
zijde 519 officieren buiten gevecht ge
steld 80 gedood, 3 gestorven aan
bun wonden, 116 gewond en 10 ver
mist.
Zilverbons.
De Staatscourant van Maandag be
vatte bet besluit tot intrekking der
zilverbons van 15, en wel met ingang
van Donderdag '25 Maart. De gelegen
heid tot inwisseling van deze bons.
waarvan nog slechts een gering be
drag in omloop is, zal openslaan tot
en met Zaterdag 3 April aan de kan
toren van betaalmeesters, ontvangers
der directe belastingen en de post
kantoren (ook bijkantoren, doch geen
hulpkantoren).
Ofschoon zulks nog niet met zeker
heid kan worden gezegd, zal wellicht
na 3 April de gelegenheid tot inwis
seling niet geheel uitgesloten zijn in
elk geval, maar tocb beperkt zijn tot
het Agentschap van bet Ministerie
van Financiën te Amsterdam.
Na 25 Maart behoeft niemand de
zilverbons van f5 meer aan te nemen
(behalve dan de bovengenoemde wis
selkantoren); 3 April zal uit den aard
der zaak ook niemand ze meer aan
nemen. Men onderzoeke dus terstond
zijn kas en eventueele afzondei Ijjke
spaarpotjes en kastjes en geve de zicb
daarin bevindende zilverbous van f5
ten spoedigste uit of brenge ze naar
een wisselkantoor.
Tegen de prijsstijging.
Door den Minister van Landbouw
is aan de buigemeesters de volgende
circulaire gericht d.d. 20 Maart:
Bij de debatten over dm econo-
miscben toestand, onlangs in de. Tweede
Kamer gehouden, zijn verschillende
wenschen, verband houdende met de
prijsstijging der levensmiddelen, ken
baar gemaakt.
De nadere overweging dezer wen
schen geeft mij aanleiding u bet vol
gende mede te deelen:
Ik ben bereid ten behoeve van de
on- en minvermogenden in uw ge
meente tarwemeel, tarwebloem, var-
kensvleesch, sprk, vet, groenten eD
aardappelen beschikbaar te stellen, tot
prijzen, welke in uw gemeente voor
de maand Augustus 1914 als normale
prijzen golden.
Ik laat aan u over te bepalen, welk
deel der bevolking uwer gemeente als
on- of minvermogend moet worden
beschouwd en in verband daarmede
het vaststellen van de boeveelheden
der genoemde waren, die beschikbaar
gesteld moeten worden.
De beschikbaarstelling zal gebonden
zijn aan de volgende voorwaarden:
lo. de uit de beschikbaarstelling
voortvloeiende kosten worden voor de
helft gedragen door hel Rijk en voor
de wederhelft door uw gemeente;
2o. de distributie onder de ver
bruikers zal zooveel mogelijk geschie
den door de bemiddeling van de
winkels, waar zij gewoon zijn hun
waren te betiekken;
3o. namens ondergeteekende mag op
de distributie die contróle worden
uitgeoefend die door hem wenscbelijk
wordt geacht.
Wanneer door u de beschikbaar
stelling van één of meer der genoemde
waren wordt gewenscbt, verwacht ik
daarvan mededeeling met opgaaf van
de verlangde hoeveelheden en het plan
der distributie.
Postverkeer met België.
Men meldt ons uit Vlissingen:
Hel schijnt weer mis te zijn met
de postverbinding met verschillende
deelen van België. Verschillende Belgen,
die ik sprak hadden hun brieven,
hoofdzakelijk voorde buitengemeenten
en Antwerpen bestemd, terugontvan
gen met de bemeiking: nKeine Ver-
bindung».
De weg naar den vrede.
De plaatselijke commissie van den
»Nederlandsche Anli-oorlograad ver
gaderde Maandagavond in Amicitia,
waar de heer R. Casimir bet woord
voerde over bovenstaand onderwerp.
Even half acht opende de heer Best
de vrij goed bezochte vergadering en
zeide, dat er misschien weinig nieuws
zou verteld worden, want het stieven
naar vrede is al oud. Naast de kerk
hebben enkelen dit gedaan Thans is
de leus niet vrede door het zwaard,
maar vrede door recht. Wat de N. A.
O. R. heeft verricht, zullen we straks
hooien. Het ledental bedraagt 13000,
terwijl 600 vereenigingen zich hebben
aangesloten. Ook staat de vereeniging
in verbinding met dergelijke vereeni
gingen in het buiteuland. Groote
mannen zijn er voor.
Hier in deze zaal zijn aanwezig men-
schen van allerlei richting op gods
dienstig en politiek gebied. Dit is ook
de leidende gedachte geweest van den
Anti-oorlograad. Hierna gaf de heer
Best het woord aan den beer Casimir.
Deze begon met te zeggen, dat de
twee grondgedachten, waarvan de
N. A. O. R. is uitgegaan, zijn, ten
eerste: Dat oorlog voor de maatschap
pelijke, stoffelijke en zedelijke voor
uitgang oritbeerlijk is en ten tweede.
dat ze erkent, dat oorlog soms noodig
blijkt en niet alle oorlogsuitgaven
kunnen geweigerd worden. De Raad
wil zicb niet uitlaten met de schuld
vraag van dezen oorlog. Hij is neutraal,
niet uit eigenbelang of bangheid. Hij
heelt sympathie voor de drie volken,
die in oorlog zijn, want aan alle kanten
komt het goede. Onder de ondertee
kenaars zijn mannen, welke credieten
voor oorlog toestaan, wat zeer goed
mogelijk is. Wij zijn dankbaar, dat de
oorlog ons bespaard is, maar voelen
ook, dat een behoorlijk leger den vrede
bewaart. Zonder leger waren we al lang
aangevallen, dit is mijn persoonlijke
overtuiging. Bestrijding van den oorlog
sluit in kleiner leger en dit moet
komen langs geleidelijken weg in par
lementaire Commissies
Het werk houdt niet in een afkeu
ring van bet legerbestuur. De minister
van oorlog kon voorzitter zijn van
den A. O.raad. Hierin is geen tegen
spraak.
Er wordt beweerd, dat een volk, dat
geen oorlog voert, slechter wordt. Dit
is niet. waar. Ons land beeft de laatste
100 jaar geen ooilog gehad en in elk
opzicht is het vooruit gegaan. Geeste
lijke strijd is er noodig. De geschiedenis
leert ons, dat de vroegere oorlogjes in
ons land verdwenen zijn, omdat ze
niet meer noodzakelijk zijn. Waarom
zou dit ook niet op groote schaal
kunnen? Er kunnen gemeenschappen
gevormd worden binnen welke recht
heerscht en geen geweld. Meer en
meer komt er toenadering tusschen de
volkeren. Als geheel hebben we al
een sterk gevoel van samenhoorij heid.
Dit is een zoo duidelijk bewustzijn,
dat zelfs in den oorlog persoonlijke
haat weg is. In elk land is eeist de
publieke opinie vergiftigd in zoover
elk volk meent het recht aan zijn
kant te hebben.
Oorlog is onpractisch en duur.
Afgezien van onrecht, lijden en
smart is wat gewonnen wordt te ge
ring om zoo duur te betalen. Wij
hadden met de 275 millioen de Zui
derzee kunnen dempen. Engeland bad
met wat de oorlog hem kost zijn
concurrenten klaar kunnen spelen.
Vernietigt Duitscbland Engeland dan
maakt bet een van zijn beste klanten
dood en ook omgekeerd. De oorlog
zal eenmaal verdwijneo, doch niet
spoedig. Mijn persoonlijke meaning is,
dat er nog geweldiger oorlogen zullen
komen.
Twee zaken brengt de Anti-Oorlog-
raad naar voren: le De oorlog is
onnoodig en overbodig en 2e Ons land
kan eenigen invloed uitoefenen. Vre-
dnsgedachten moeten ontstaan in de
publieke opinie. Reeds nu is in alle
oorlogvoerende landen de publieke
opinie anders dan in 't begin.
Kon de oorlograad den oorlog slechts
1 uur eerder doen eindigen dan zou
dit reeds een groot voordeel zijn.
Ons land is als neutraal land aan
gewezen door onze ligging, door onze
ontwikkeling. Steeds is bel geweest
de wijkplaats voor verdrukten. Ook
is bet aangewezen de bakermat te
worden van internationaal recht.
Ten slotte blijkt, dat men niet altijd
een land moet hebben om te verdienen.
Engeland en Amerika bewijst dit.
De Anti-Oorlogsraad is een studie
raad en een propagandaraad. Op elk
terrein grijpt de oorlog in en treft
allen. Deze oorlog beeft geleerd, dat
aller belangen gemeen zijn. Nu eens
is er een terrein gevonden, waarop
we allen kunnen werkzaam zijn. We
moeien kunnen zeggen: achter ons
de Germaan een blik vol haat op Petilius werpende.
„Wat hebt gij met Claudia Saerata te maken?" vroeg Petilius
stroef, „en hoe weet gij dat ik haar ken?"
„Zij is mijn verloofde," barstte de Germaan los, „of liever, zij
was mijn verloofde, want ik wil niets meer met haar te doen
hebben en haat haar sedert gij, wie weet door welke kunsten,
gemaakt hebt dat zij u naloopt."
„Zij uw verloofde, een beschaafd Ubiseh meisje de verloofde
van zulk een woesten, ongewassehen en ongeschoren Germaan,
gij zijt gek, kerel," riep Petilius.
„Ik heb dat woeste uiterlijk aangenomen, omdat ik daarmede
beter mijn doel hoopte te bereiken. Ik liet haar en baard groeien,
wierp mijn linnen kleederen af en kleedde mij met dierenvellen
op bevel van Velleda."
„Van Velleda," riep Petilius verbaasd.
„Ja, ik had haar gezegd, dat ik u dooden wilde. Zij verbood
mij dit ten strengste. Zij wilde niets weten van een moord, zei
zij. Ik antwoordde, dat ik geen moord op het oog had, dat ik
u tot een eerlijken strijd zou dwingen. Hoewel ik in Colonia
Agrippina woon, ben ik een Bructer en behoor tot haar stam.
Zij is echter voorzichtig en wijs, zooals een priesteres betaamt.
Zij weet dat Rome sterk is en dat op den een of anderen dag
de geheele stam der Bructeren er voor zou moeten boeten als
ik u doodde. Daarom eiscbte zij dat ik mij zoodanig zou ver
mommen, dat niet was uit te maken tot welken stam ik behoorde."
„En dat is je gelukt," riep Coelius, „want ik die toch de
stammen nog al goed ken, stond in twijfel. Ik wist niet tot
welken stam ik je rekenen moest. Het meest leekt gij naar mijn
gedachten op een Uzipeet."
„Ook anderen hebben mij daarvoor aangezien," hernam de
gevangene.
Petilius wiens gelaat nu niets dan welwillendheid uitdrukte,
naderde den man, bukte zich en begon vlug de knoopen van het
touw waarmede de Bructer gebonden was los te maken: In een
oogwenk was hij daarmede klaar en toen het touw losrukkend,
greep hij den Bructer bij de hand en deed hem snel opstaan.
Dit alles was zoo vlug in zijn werk gegaan, dat Coelius en
de Bructer tegenover elkaar stonden zonder dat zij nog juist
begrepen, hoe dit geschied was.
Petilius keek nu den jongen Germaan vriendelijk aan en zeide:
„Gij komt als door de goden gezonden. Ik heb den naam tot de
gelukkigen te behooren en op dit oogenblik heb ik waarlijk
weer alle redenen om mijn gesternte te prijzen. Weet jonge
Bructer, dat Claudia Saerata tot op heden nog niets voor mij
is en nu zeker nimmer iets voor mij zal worden. Zoek haar op,
zij is te Grinnes en neem haar mede naar de boorden van de
Lippe. Laat Velleda haar onder haar hoede nemen. Zij is schoon
en bevallig. Haar zang is verrukkelijk. Te Bona trok zij mijn
aandacht door de aardige wijze waarop zij van Arminius, Theus-
nilde, Blichilde en Inguimoor zong. Zij zag dat ik behagen in
haar zang schiep en sedert heb ik bemerkt, dat zij was in de
plaatsen waar ik vertoefde. Zij zong voor mij te Gelduba, te
Arenacum, Vada en gisteren nog te Grinnes.
Ik weet niet wat men u verteld heeft omtrent haar verhouding
tot mij. Wel weet ik, dat hetgeen ik u thans zeg, de waarheid
is en wat er meer bij gezegd wordt een leugen. Ik wist niet
dat zij een verloofde had; tot heden had ik geen reden haar
daarnaar te vragen. Gij hebt niets anders te doen dan naar Grin
nes te gaan en haar te zeggen dat zij u volgen moet, of dat gij
haar anders niet langer tot vrouw begeert. Gij zult zeggen, dat
gij u als Germaan niet te Grinnes kunt vertoonen uit vrees voor
mijn krijgers. Gij kunt echter een vrijgeleide van mij krijgen, of
zoo gij verkiest kunt gij met mij naar Grinnes gaan, als gij eerst
maar zorgt dat gij er wat beschaafder uitziet, want thans gelijkt
gij meer op een beer dan op een mensch."
Wordt vervolgd.)