NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Een landsbelang. FEUILLETON. DE SCHOONE BATAAFSCHE Ho. 31. Zaterdag 17 April 1815. 44e jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per poet door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever O. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat IT. Telephoonn. 09. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De Nederl. Overzee-Trust-Maat schappij. Een der leden van de redactie van De Tijd mocht een onderhoud hebben met den heer VaD Aalst, organisator der Nederl. Overzee-Trust-Maat- scbappij. Aan dit belangrijk onderhoud ont- leenen wij het volgende Weldra daarop rezen moeilijkheden met Engeland, dat allerlei waren tot contrabande verklaarde en maatrege len nam om doorvoer dezer contra bande naar zijn vijanden te voorko men. Onze schepen werden aangehou den, onderzocht, opgebracht, de lading gelost tot een nadere eindbeslissing zou genomen worden. AaDvoer van rioodige levensmiddelen leek aldus afgesneden, de handel verlamd, de industrie tot stilstand gedoemd bij ge brek aan grondstoffen. Een meester lijke zet was toen de oprichting van de Nederlandsche Overzee-Trust-Mij' Immers, 't was niet de bedoeling van de geallieerden, met name van Enge land, om aan Nederland moeilijkbeden in den weg te leggen. Men was gaarne bereid maatregelen toe te laten, waar door wij aanvoer kregen van de no'o- dige waren, mits de besliste waarborg werd gegeven, dat alles in ons land zou verwerkt worden. Wie konden dezen waarborg beter geven dan onze bankiers en reeders zelf? Niet elk op zichzelf, maar als één macht optre dend als vertrouwenwekkend vertegen woordigend aansprakelijk lichaam jegens de buitenlandsche regeeringen. Het noodige kapitaal werd bijeenge bracht en de Nederl. Overzee-Trust- Maatscbappij opgericht. Spoedig wist zij, o.a. dank zij de bemoeiingen van den Engelscben handelsattaché sir Francis Oppenbeimer, in Den Haag, van Engeland. Frankrijk en Rusland to verkrijgen, dat alle goederen, die volstrekt voor eigen gebruik in Neder land bestemd waren en daarom aan de Ned. O. T. M. moesten geadres seerd worden, naar Nederland vrije lijk mochten worden uitgevoerd. De zekerheid moest natuurlijk slechts ge geven, dat niets de grenzen zou pas- seeren. Elke firma in Nederland, die nu contrabande wilde betrekken, had een aanvrage bij de Mij. in te dienen. Kreeg deze de bovenbedoelde zeker heid en voor die zekerheid moest een bankgarantie gestort dan be sliste het bestuur der N. O. T. M. in goedgunstigen zin en kon door haar de noodige aanvoer verkregen wor den. Zoodra dus uit de scheepspapieren bleek, dat de vervoerde goederen aan de N. O. T. M. geconsigneerd waren, lieten de oorlogsschepen der gealli eerden 't schip met rust. Met deze regeling had de Maat schappij een beteekenisvol succes be haald. En de handel zal daarmede wel heel tevreden zijn geweest? vroeg ik. «Er waren natuurlijk ook menschen, die klaagden, en wel dat de Nederl. O. T. M. de prijzen drukte. Immers, uitvoer was afgesneden en alleen eigen land bleef afnemen. Dat dit op de prijzen van invloed was, spreekt van zelf. Maar daarvan de N. O. T. M. een verwijt te maken is toch wel zeer onbillijk", merkte terecht de heer Van Aalst op «Men bedenkt alsdan niet, dat zonder de N. O. T. M. heel de toevoer afgesneden ware geweest, dat men dan niets had ontvangen, dat heel de handel en de industrie weldra hadden stil gelegen." Intusschen giog de Maatschappij onverdroten met haar werkzaamheden voort, en wel met stijgend succes. Want toen Engeland in antwoord op de Duitsche blokkade alle goederen vervoer voor en naar Duitschland af sneed en 1 Maart alle desbetreffende goederen met inbeslagname bedreigde, toen was het zeer verblijdend resul taat der bemoeiingen van de N. O. T. M., dat alle goederen, die, volgens .verklaring der N. O. T. M., verscheept waren vóór 2 Maart, ongemoeid ge- .aten werden. Aldus werd onze han del voor zeer ernstige schaden gevrij waard. Al deze maatregelen betroffen uit sluitend de geallieerden, meer in 't bijzonder Engeland. Vanzelf deed dit de vraag rijzen of ook niet met Duitsch land overleg werd gepleegd om door tusschenkomst der N. O. T. M. uit voer van bepaalde artikelen uitslui tend voor Nederiandsch gebruik te verkrijgen, op gelijken voet als de uitvoer uit Engeland door haar is ge regeld. Zeer zeker, was hotantwoord Duitsch land staat echter in dit opzicht op ietwat ander, (ofschoon volstrekt niet onwelwillender standpunt dan Enge land). En nu Duitschland blijkbaar beeft ingezien hoe in de practijk onze regeling voldoet, lijkt 't mede meer geneigd denzelfden weg met de N. O. T. M. op te gaan. Dit blijkt hieruit dat het beerwortelzaad, hetwelk uit Duitschland komt en voor onze beer- wortelindustrie van zoo enorm belang is, door bemiddeling van ons eerst daags zal mogen ingevoerd worden, natuurlijk met de onafscheidelijke voor waarde, dat niets .uitgevoerd wordt oaar de met Duitschland in oorlog zijnde landen. Hoe kan de N. O. T. M. zorg dragen dat hieraan wordt voldaan? Wel, eerstens onderzoeken wij alle aanvragen, die bij ons inkomen, nauwkeurig, zoodat wij voor ons zeker heid hebben, dat die verplichtingen zullen worden nagekomen. Bovendien eischen wfj de reeds genoemde bank garantie. Een zekere som moet vast gezet worden, welke, bij niet-voldoe ning aan de verplichtingen verbeurd wordt verklaard. Zoo'n bank-garantie kan over één vracht loopen, maar wij hebben ook contracten voor groote firma's waarbij een groote som ineens wordt gestort. En bovendien hebben wij om voor naleving van onze ver plichtingen te zorgen, een korps con troleurs, die zorgvuldig nagaan of de goederen wel aangewend worden voor de opgegeven bestemmingen en niet naar het buitenland worden vervoerd. Deze z.g. contróledienst staat onder leiding van den heer Arnoldi bekend als de waakzame oud-stationschef uit Den Haag. Aan dit alles zijn natuurlijk on kosten verbonden. Deze worden zeker door de N. O. T. M. in rekeniog ge bracht? Wij berekenen V» pCt. Doch men wete ons Nederlandsche publiek is weieens geneigd tot allerlei zeer «welwillende" veronderstellingen, dat wij absoluut geen winst beoogen wordt er winst gemaakt, dan wordt deze afgedragen aan het Nationaal Steuncomité. Nog één vraag zij mij vergund Al bet totnogtoe besprokene gold Ne derland meer uitsluitend. Strekken de bemoeiingen van de Maatschappij zicb echter ook uit tot onze Koloniën? Daarop is juist ons laatste stre ven gericht. Ons princiep is steeds geweest, dat onze Koloniën op gelij ken voet als hét Moederland moeten behandeld worden. Onze Koloniën zijn evengoed een deel van Nederland als Zeeland, Holland of Overijsel. Of de oceaan dan wel een smalle rivier land streken, die bijeen hooren scheidt, doet niets ter zake! En nu is het mooie, dat de Engelsche regeering dit standpunt wel schijnt te accepteeren. Vandaar dat er een comité wordt op gericht, dat alle aanvragen voor onze Koloniën zal te beoordeelen hebben en beslissen moet, welke goederen noodig zijn, om bet economische leven in Nederl.-Indië in gang te houden. De geallieerden zullen namelijk wel bereid worden bevonden zekere Duit sche goederen, die wij in onze Kolo niën beslist noodig hebben, door te laten, terwijl Duitschland den uitvoer zal toestaan, als 't zekerheid heeft dal □iets in vijandelijke banden komt. Een comité, waarin de buitenlandsche regeeringen vertrouwen stellen en dat tegenover haar zekere verantwoorde lijkheid draagt, diende dus opgericht, om te beslissen, welke zaken in onze Koloniën noodzakelijk zijn. Van groot belang is dit voor den toevoer van Duitsch materiaal voor onze gouver- nementswerken, voor de Deli-spoor, voor de suikerfabrieken, rubber-onder nemingen mineraalwater, medicamen ten. enz. enz. Dit wat den invoer in Ned.-Indië betreft. Wat den uitvoer aaDgaat, is er een niet minder belangrijke rege- j ling. Uitgaande van bet princiep.dat de kolonie een deel van Nederland is en dus feitelijk niemand er mee te maken beeft, wat er gebeurd met pro ducten van onze eigene bezittingen, verscheept' naar ons eigen land, is ook verkregen, dat alle tabak uit Indië, zonder eenigs restrictie, kan vervoerd worden naar ons land. Er wordt dus niet gevraagd, of zij eenmaal in Ne derland, weer naar elders uitgevoerd wordt; onze tabak wordt met rust gelaten. Ieder, die bedenkt, welke schade er bijvoorbeeld aan de kost bare Deli- en ook Java-tabak zou kun nen berokkend worden, niet alleen bij verbeurdverklaring, maar zelfs bij aanhouding en tijdelijken opslag in daarvoor niet berekende Engelsche of Franscbe opslagplaatsen, begrijpt de beteekenis van dit resultaat." En ten slotteDe boomkweekers zitten in nood. 't Is de tijd voor ver zending der heesters en planten. De export naar alle landen, waaronder Duitschland en Oostenrijk, is van zear groote beteekenis. Maar en daal1 komt een groot »maar" de wor tels worden verpakt in gonjezakken welk materiaal uit Engeland komt, en dus overeenkomstig onze aange gane verplichtingen, niet naar de met dat land in oorlog zijnde landen mag worden uitgevoerd. Wat te doen De boomkweekers moeten geholpen I Wij pogen nu van de verbondenen toe stemming te verkrijgen voor de aan wending van gonje-zakken voor bet bepaalde doel. Er is nog geen beslis sing genomen, doch wij hopen spoe dig de kweekers van Aalsmeer en Historisch romantisch verhaal. 17) Een fel rood vloog over Claudia's gelaat. Het was het rood der verontwaardiging. Brinio zag wel hoe hevig Claudia kleurde, maar hij vergiste zich omtrent de oorzaak. Bij hem stond het vast dat Claudia altijd nog aan haar wilden neef dacht en hem in stilte beminde. Brinio voelde zeer goed dnt Claudia's hart niet voor hem klopte en met verbeten woede wierp hij de schuld op Briganticus. Hij meende dat de oude genegenheid voor Briganticus bij Claudia nog niet was uitgestorven en dat zij zijn beeld nog in haar hart droeg. Toen hij dan ook Claudia zoo hevig zag blozen, meende hij daarin de bevestiging van zijn vermoeden te zien en zijn stem klonk bepaald onaangenaam scherp toen hij vervolgde „Het is voor uw broeder wel een ramp zulk een verrader lijken neef te hebben." Claudia gaf geen antwoord. Met saamgeknopen lippen en bleek gelaat zat zij voor zich te staren. „Welnu, Claudia," vervolgde Brinio, „vindt gij het niet ver schrikkelijk, dat hij uw geslacht zoo veel leed berokkent, mis schien zelfs tot ondergang zal breDgon?" „Ik wil nimmer meer over hem spreken," bracht Claudia met moeite uit. De pijnigende gedachte, dat de wraakzucht van Briganticus haar oorsprong hield in zijn versmade liefde voor haar, matte haar zoodanig af dat zij zich onwel gevoelde en naar adem hijgde. Sorana kwam niet tusschenboiden. Wel scheen dit vreemd, want zij zag hoe onaangenaam Claudia dit gesprek was, maar Sorana was, wanneer het haar zoon betrof, niet de verstandige vrouw, die zij anders was. Brinio was bij haar altijd nummer één. Als iets haar Brinio onaangenaam was, had het ook voor goed haar gunst verbeurd. Zij zelve was ook niet geheel vrij van de gedachte dat de herinnering aan Briganticus bij Claudia nog levendig was en zij nam dit Claudia kwalijk. Hoe kon deze nog denkon aan den verrader terwijl Brinio, die toch zulk een flink en knap jonkman was, die haar geslacht en haar volk zulke groote diensten had bewezen, haar zijn hulde bood. Claudia was juist van plan op te staan en aan de onaan gename spanning een einde te maken, toen de vroolijke, opge wekte stem van Coelius op korten afstand gehoord werd. Hij gaf eenige bevelen betreffende het wegbrengen van zijn jacht buit. Brinio keerde zich om teneinde te luisteren. Sorana maakte van die gelegenheid gebruik om op te merken „Ah, die goede Coelius. Weet je Brinio, dat hij een heerlijken zomerzalm voor mij medegebracht had heel van Batavodurum. Het dier heeft op de reis onder aan den wagen in een mand met gras gebungeld. Uit dankbaarheid heb ik Coelius een heerlijk duinkonijntje voorgezet en hij heeft aan dit gebraad zoozeer gesmuld, dat hij er van morgen zelf op uit is gegaan om te zien of hij dit wild meester kon worden. Te oordeelen naar de bevelen, welke ik hem daar hoor geven, is het hem gelukt een aantal konijnen te vangen. Juist kwam Coelius aanstappen. Hij had de laatste woorden van Sorana gehoord en glimlachte, terwijl hij op Brinio toetrad en hem de hand toestak. „Goeden dag, Brinio, zijt gij eens overgekomen?" „Ja, Coelius," antwoordde Brinio. „Ik hoorde dat gij met uw nicht hier waart en ik kon niet nalaten eens een kijkje te komen nemen." De woorden waren nog zoo kwaad niet maar de toon waarop het gezegd werd, was niet bijzonder hartelijk en Brinio's gelaat stond bepaald somber. Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1