NIEUWE
iSt Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht. |B|
FEUILLETON.
No 32
Woensdag 21 April 1915.
44e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
hu het Nedertandsche M.
DE OORLOG.
DE SCHOONE BATAAFSCHE
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlgke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 69.
ADVER1 ENT1ËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Hei Internationaal Vredescomité,
gevestigd te Amsterdam, meent in het
belang van h6t doel, dat het beoogt,
goed te doen hare meenirtg te publt-
ceeren betreflende de incidenten, die
zich dezer dagen voordeden.
Het comité zou zijn taak te licht
'opvatten wanneer het, terwijl ern
stig gewerkt wordt aan het voorbe
reiden van maatregelen, welke kun
nen leiden tot beëindiging der oorlogs
gruwelen, verzuimde zich te doen
hooren, nu enkele gebeurtenissen van
den laatsten tijd de gelukkig kleine
oorlogsgezinde partij in ons land,
aanleiding zouden kunnen geven tot
propaganda voor haar denkbeelden.
Het is hier niet de plaats, om de
feiten stuk voor stuk na te gaan en
conclusies te trekken, maar doel van
dit schrijven is. er op te wijzen, dat
een deel van het overgroot aantal
vredelievendon in den lande,den koers
kwijt raakt en meent, dat op de be
jegening ons aangedaan, ten slotte
oorlog zou moéten volgen. En men
rede^ert zoo, of laat zich door de
vechtersbazen verleiden zoo te rede
neeren, omdat men bang is, dat andeis
ons volksaanzien. onze eer zouden
lijden.
Niets is minder waar dan dat. Juist
de voorvallen der laatste maanden, de
gruwelijke gevolgen van de menschen-
slacbting, die niet eens den naam van
«oorlog" verdient, geven elke regee
ring, geven elk volk het recht, alles
te doen om te voorkomen dat nog
andere landen en volkeren, aan de
slachting deelnemen.
Wanneer in hel gewone leven twee
mannen van meening verschillen, door
dat een hunner zich door den ander
slecht behandeld heeft gezien, brengt
men het geval voor een eereraad van
enkelen of voor den eereraad der pu
blieke meening.
Zou het hier anders moeten?
Wordt eenig volk veroogelijkt, gehin
derd, getreiterd zelfs, laat het dan
niet dwaselijk om verlies van eenig
goed, of zelfs van enkele menschen-
levens, véél erger in de waagschaal
stellen, nu de moderne oorlogvoering
eiken flinken strijd heeft onmogelijk
gemaakt, en laat het geen daad doen,
die, boe flink ook op zicb zelf, zou
tengevolge hebben, dat weer duizen
den ongelukkig worden.
De geschiedschrijver zal Nederland
niet veroordeelen, omdat regeering en
volk zich weten te stellen boven het
tot nu geldende begrip van volkeren-
eer, het er op los gaan, wanneer
men gehinderd wordt, omdat de
wijze van ooilogvoeren is ontaard in
slachten van menschen op een wijze,
die strafvervolging zou eischeo, wan
neer dieren zoo zouden worden ge
dood.
Het is de wijze waarop oorlog wordt
gevoerd, die elk mensch moet doen
zeggenndal niet''.
Wij lazen in het Handelsblad,
(opgemerkt zij. dat nog niet was opge
helderd van welke nationaliteit de
duikboot was, wier bemanning de niet
te kwaliftceeren daad beging de «Kat
wijk" in den grond te boien:
«Het is zeker te betreuren, dat onze
«innige wenscb om buiten den oorlog
«te blijven, die oitwerking op onze
«Duitsche buren heeft gehad. En wij
«zijn overtuigd, dat de Duitsche re-
«geering toch een niet geheel juisten
«indruk ontvangen heeft. Zeker, wij
«wenschen buiten den strijd te blij-
«ven, wij zullen veel verdragen, veel
«lijden en verduren om niet onze zo-
«nen mede in den verschrikkelijken
«krijg te zenden Maar het offer, dat
«wij aldus brengen, zou te groot kun-
«non zijn; zoo de naburige landen de
«overtuiging kregen, dat Nederland
«zich baast alles, zich elke vernede-
«ring, elke rechtsverkrachting zal laten
«welgevallen en zij bij hunne hande-
«lingen ten onzen opzichte daarmede
«rekening hielden, zou de vrede te
«duur gekocht kunnen zijn."
Doch dat behoeft niet. De regee
ring zal t.b.t. middelen weten te vin
den om den benadeelden recht te ver
schaffen, zonder dat zulks verdere
ellende tengevolge beeft.
Ons prestige zal daardoor niet lij
den. Integendeel, de beestmensch zal
nu wel zijn laatste daden doen, althans
voor zeer langen tyd en als men onze
houding beoordeelt, zal men het noe
men een wijs beleid: te voorkomen,
dat de geschiedschrijver krijgt te boek
staven, dat in het jaar zoo en zoo
veel wij in den strijd kwamen, of ande
ren bij ons kwamen strijden, ons land
werd plat gebrand, het zooveelste ge
deelte van onze bevolking verminkt
of vermoord, een ander zooveelste ge
deelte onteerd en wat er nog meer
«geschiedde".
Vertrouwen zij gesteld in onze re
geering en daarbij vooral geen opwin
ding van een aard, die wij terecht in
andere volken laken.
Namens het Int. Vredescomité,
C F. J. BRANDS,
Amsterdam.
Een leger van voortgedreven slaven.
De »ooggeluige« in het Britscbe
hoofdkwartier vertelt:
Wij kunnen ons moeilijk voorstellen
welke geest er in het vijandelijke
kamp heerscbt en onder welke om
standigheden men daar leeft. De
discipline berust er op het beainsel
van den angst. De manschappen leven
in een werkelijken doodsangst voor
hun officieren, die zich gedragen met
een bestudeerde wreedheid, die meer
aan slavendrijvers dan aan leiders van
manschappen zou passen. De knoet
met negen strengen wor dt er gebruikt
wij hebben dit kunnen vaststellen,
daar een dezer werktuigen bij Neuve-
Capelle ons in banden viel.
Om een voorbeeld aan te halen van
de wijze, waarop men optreedt tegen
de minderen, diene het volgende:
I Ongeveer twintig man waren bezig
een loopgraaf aan te leggen, toen
opeens de onderofficier zijn revolver
voor den dag haalde en verklaarde
iedereen, dien hij even zag rusten,
onmiddellijk voor zijn hersens te zul
len schieten.
Soldaten onder elkaardurven nauwe
lijks te klagen over deze handelwijze,
uit angst, dat het den officieren ter
oore zal komen. Zelfs in het veld
beerscht de grootste tucht. Komt een
meerdere in een loopgraaf, dan moe
ten de manschappen in de houding
springen, met het geweer op schouder,
en net zoolang roerloos blijven staan,
tot bij weer vertrokken is. De rust
dagen, achter het front, worden be
steed voor voortdurende oefeningen
en de straflen zijn menigvuldig en
zwaar. Het komt meermalen voor,
dat een man, om een klein vergrijp,
urenlang aan een boom wordt ge
bonden.
De ooggetuige eindigt met te ver
klaren, dat deze wijze van optreden
blijkbaar met het karakter van het
Duitsche volk overeenkomt en dat,
zoodra de man niet meer onder die
discipline staat, hij zich des te wree-
der en losbandiger betoont.
Vredesgeruchten.
Duitsche agentschappen trachtten
op allerlei manieren in het buiten
land een beweging ten gunste van
den vrede op touw te zetten. Hun
propagande strekt zicb uit tot onder
de tegenstanders, door middel van
correspondenties, gezonden door agen
ten die in neutrale landen gevestigd
zijn. Omdat Duitschland, tengevolge
van zijn vooraf beraamde oorlogs
maatregelen zijn strijdmacht voor een
deel heeft kunnen plaatsen op het
grondgebied van zijn tegenstanders,
zegt hel aan den winnenden kant te
zijn. Maar op dit oogenblik moet het
in Noord-Frankrijk, in Champagne,
in Woëvre, in de Karpathen terrein
afstaan en terugtrekken, zonder een
van de plaatsen welke bet zich als
voornaamste doel had gesteldParijs,
Calais, Warschau, te hebben bereikt.
In werkelijkheid zou Duitschland vrede
wenschen omdat het zoowel in militair,
als uit financieel en economisch op
zicht de grens van zijn krachten heeft
bereikt en voortaan nog slechts achter
uit kan gaan. Terwijl het vreest voor
het eind-succes, maakt het zich be
kommerd voor de groote verliezen
aan menschenlevens. Thans laat het
door zijn dagbladen en agenten het
denkbeeld verspreiden, dat nu bet
oogenblik gekomen schijnt te zijn om
over de vredesvoorwaarden te spreken.
Maar om den vrede te verkrijgen
dien Duitschland wenscht, is 't niet
voldoende den wenscb daartoe kenbaar
te maken. Het moet bovendien de
geestkracht van zijn tegenstanders
breken. Tot het voorschrijven van voor
waarden is het nooit in staat geweest
en zal bet nooit in staat zijn.
In een onlangs te Parijs io bet
Trocadero uitgesproken redevoering
heeft de president van den ministerraad
Viviani gezegd: «Zoolang Frankrijk
zal moeten vechten, zal het ook vechten.
Het zal in overleg met zijn bondge-
nooten de mogelijkheid van het sluiten
van den vrede overwegen, maar slechts
dan wanneer het met hen den aan
valler zal hebben verdreven uit het
vaderland der Belgen; slechts dan,
wanneer het zelve de onschendbaar
heid van het grondgebied heeft her
steld slechts dan, wanneer met ver
eende krachten bet Pruisische mili
tarisme zal zijn gebroken en Europa
zal zijn bevrijd
Vredesvooruitzichten.
Bij bet merkwaardige bericht aan
«De Tijd® uit Keulen, dat er in Duitsch
land sterke invloeden voor een ver
zoening met Engeland aan het werk
zijn en dat aan het bezet houden van
België na den oorlog in bevoegde Duit
sche kringen niet ernstig wordt ge
dacht. sluit zich opvallend aan een
artikel over «het einde van den oorlog*
dat de «Nieuwe Courant® aantrof in
«TheEconomist® van verledenZaterdag.
Historisch romantisch verhaal.
18)
Coelius keek, terwijl hij Brinio's woorden aanhoorde met een
enkelen vluggen blik naar Claudia en de uitdrukking van haar
gezicht bewees hem dat do zonderlinge verhouding waarin
Claudia geraakt was door haar liefde voor Petilius reeds haar
invloed deed gevoelen. Zoo de jongelieden al niet getwist had
den, was in allen gevalle hun onderhoud van niet zeer prettigen
aard geweest, dacht hij. Claudia's gelaat stond bedroefd; zij
vermeed blijkbaar zijn blik en kampte tegen opkomende tranen.
Coelius werd boos. Er waren twee menschen op aarde, die hij
boven alle anderen stelde. Claudius was voor hem de grootste
man ter wereld, Claudia, het liefste meisje dat er leefde. Die
aan een van beiden kwam, had het bij Coelius verkorven. En
hoewel zijn scherpzinnigheid op het gebied van vrouwenkarakters
al zeer weinig te beduiden had, vergoedde zijn trouwe gehecht
heid, zijn warme genegenheid hier, wat hem aan inzicht ontbrak
en hij begreep zeer goed dat Claudia op dat oogenblik leed.
„Gij hebt zeker nogal geluk gehad op de jacht, Coelius?" vroeg
Sorana om het gesprek aan den gang te houden.
„Ik heb geen reden tot klagen," antwoordde Coelius ver
strooid.
„Ik vertelde Brinio van den heerlijken zalm, welken gij voor
mij medegebracht hebt. Nietwaar Brinio, gij vondt het ook heel
aardig van Coelius?"
„O, het heeft niets te beduiden. Het spijt mij alleen dat ik
er slechts één had," hernam Coelius.
Brinio stond op; hij had op zijn moeders vraag niet geant
woord.
„Ik moet eens naar mijn paard gaan kijken," zeide hij. „Het
dier heeft een grooten rit gemaakt en in mijn haast om Claudia
te begroeten, vrees ik dat ik het niet genoegzaam verzorgd
heb."
„Och kom," merkte Sorano op. „Uw paard is goed verzorgd,
Radgar heeft het eerst met een stroowisch zorgvuldig afgeveegd
en nu staat het voor een bak vol haver. Blijf dus gerust nog
wat hier zitten."
Maar Brinio had geen lust langer te blijven. Hij trok do
schouders op als wilde hij zeggen: waarom? en stapte weg.
„Hij is een beetje ontevreden Claudia," zei Sorana troostend,
„gij moet het u maar niet aantrekkenals hij den naam van
Briganticus hoort, is hij altijd in de war."
„Ik heb dien naam niet uitgesproken," zei Claudia zacht.
„Brinio zelf begint er altijd over. Vroeger was dat ook al
zijn gewoonte en hij eindigt altijd met boos te worden en on
aangename woorden te zeggen."
„Dat komt omdat hij zooveel van u houdt, Claudia," hernam
Sorana. „Gij weet niet, hoe hij steeds van je vervuld is. Dag en
nacht denkt hij aan je. En hij is bang, dat gij niet zooveel om
hem geeft als hij om u."
Claudia zuchtte. Coelius keek haar eens aan, alsof hij zeggen
wilde: Gij zoudt u heel wat prettiger gevoelen, als gij hoordet
dat Brinio zijn hart op een ander gesteld had.
„En Claudia," vervolgde Sorana, die dat zuchten had opge
merkt. „Gij zijt ook wel een beetje stroef tegen hem. Hij houdt
zoo veel van u en ik, zijn moeder, mag het wel zeggen, hij
heeft zooveel voor uw geslacht gedaan. Zonder hem zou Claudius
reeds lang den strijd hebben moeten opgeven."
„Claudius heeft hem nog kort geleden zeer geprezen," zei
Claudia.
„Ziet gij wel," hernam Sorana blijde, „uw broeder is altijd
de eerste om bewezen diensten te erkennen. Brinio zal hem
dan ook nimmer afvallen. Wat er ook gebeure, hij blijft hem
trouw."