NIEUWE
"NÉT Nieuws- en Advertentieblad IÉT
voor de Provincie Utrecht.
Plaatselijk Nieuws.
FEUILLETON.
No. 35.
Zaterdag 1 Mei 1315.
44e jaargang-
VERSCHIJNT WOENSDAG ER ZATERDAG.
BEKOMMERING.
DE SCHOONE BATAAFSCHE
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 69.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 j-egels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Ons is wel eens aanbevolen Be
kommer u niet te zeer over de toe
komst, laat deze maar voor zichzelve
zorgen, gelijk ook reeds in het
Levensboek bij uitnemendheid omlrent
»den dag van morgens is gezegd.
Wij zullen niet den nadruk leggen
op bet woordje »te«, in deze raad
geving voorkomende, wijl het meestal
een overdrijving aanduidt, die haar
eigen afkeuring met zich diaagt. Ook
dient onderscheid gemaakt te worden
tusschen zich bekommeren en bekom
merd zijn; bet laatste duidt een stem
ming, een gemoedsgesteldheid aan die
geenszins geschikt is om de geestkracht
te verhoogen, die den drang tol werk
zaamheid doet verflauwen.
En zonder werken, dat zullen toch
weinigen tegenspreken, kan geen
menscb leven. Al ware hel niet, dat
hierdoor de middelen tot onderhouding
van het stoffelijk bestaan verkregen
moesten worden, buitendien is de be
weging, die de inspanning van licha
melijke en geestelijke krachten vor
dert, onmisbaar om versterving tegen
te houden. Nu is het ook waar, dat
wij niet altijd precies de bewegingen,
dat is, den arbeid verrichten waartoe
wij op dat oogenblik de meeste oeiging
zouden hebben, die misschien ook het
meest zou bijdragen om het gevoel
van welbehagen, dat de zelfgekozen
levensverrichtingen gewoonlijk verge
zelt, te versterkener is de prikkel
van het te bereiken doel, die den wil
beheerscbt en aan de actie leiding
geeft.
Op deze zijde van het vraagstuk
valt zoozeer het meeste licht, dat de
zoogenaamd doellooze arbeid, dien
men aanvat alleen om de beweging,
ter wille van de oefening van organen
die zouden verslappen indien zij in
actief bleven, bij velen weinig in tel
is. Het werk wordt gedaan ter wille
van het product, eu boe meer waarde
dit heeft, des te eer zal men zicb ook
overmatige inspanning getroosten.
Toen de sport in de mode kwam
eigenlijk is hij er nooit uit geweest,
al werd bij ook in verleden dagen
anders beoefend dan in onzen tijd
heeft men reeds de noodzakelijkheid
ingezien om er een doel aan te ver
binden, dat boven den gewonen drang
tot spierenbeweging uitgaat in den
vorm van wedstrijden met bekronin
gen of zoo iets. Menigmaal is ook de
opmerking vernomen dat de heertjes
en de dametjes, die zoo begeerig zijn
naar «werken», beter zouden doen
als 2ij zicb met iets »nuttigs« bezig
bielden, zonder dat men daarbij be
dacht dat opvolging van dien wenk
een economisch nadeel zou teweeg
brengen, aangezien daardoor de ar-
beidsgelegenheden verloren zouden
gaan, die niet gemist kunnen worden.
Met het oog op het productieve van
den arbeid kan alzoo de vraag gesteld
wordenTer wille van wat werken wij?
Gewoonlijk denken wij daar niet
over na. Een eenzijdige voorstelling,
die ook verband houdt met econo
mische begrippen, herleidt zoowel het
geestelijk als bet lichamelijk werk
vermogen tot een koopwaar. Een
werkgever betaalt er de beschikking
uver, onder zekere door gebruik of
wet aangenomen voorwaarden en bet
geen er mee tot stand wordt gebracht,
is zijn eigendom.
Hij zou, indien bij er lust in bad,
het onmiddellijk na de voltooiing waar
deloos kunnen maken.
Met bet min of meer logische in
dezen gedachtengang kunnen wij toch
geen vrede hebben. Er is in het arbeids
product nog iels meer neergelegd dan
de oogenblikkelijke benuttiging van
de stof in bepaalde verhoudingen en
vormen iets van de ziel des makers
is er in tot uitdrukking gekomen,
iels alzoo, dat in betrekking staat
tot het onstoffelijke en onvergankelijke,
Dat is nu misschien in uiterst geringe
mate bet geval met alledaagsche nuts-
dingeu van bioot machinale bewer
king, doch er is hier een opklim
ming, een gradatie, die tot de ver-
hevenste scheppingen van het men-
scbelijk arbeidsvermogen opstijgt. Zou
men niet de bewering absurd noemen,
dat Amsterdamsche patriciërs aan
Rembrandt zijn Staalmeesters badden
kunnen bestellen en Da de betaling
in stukken scheuren? Dat een uit
gever Vondel zijn Lucifer bad kunnen
afkoopen en daarna op den haard
werpen
Iu bet werk van geest en bandeD
is een element van bezieling dat het
in verbinding brengt met bet oneindige
en het bewustzijn daarvan indemen-
scbenziel helpt opbouwen.
Nogmaal van een anderen kant be
zien de vraag; Waarvoor werken wij
eigenlijk
Natuurlijk niet ter wille van bet
verleden. Dat is iets afgedaans. Bij
elke schrede heeft er een verschuiving
plaats naar bet onherstelbare, waaraan
niets meer te veranderen valt. Men
zou, van achteraf ziende, hoeveel ge
brekkigs bet ontsiert er nog wel een
»laatste« hand aan willen leggen
net ontsnapt aan alle pogingen.
Maar voor het tegenwoordige. Dat
is beel iets anders en neemt al onze
aandacht. Wij trachten het heden te
maken tot iets waardevols, versierd
door betgeen genot kan schenken,
vervuld van wat de zinnen streelt en
de neigingen bevredigt. Het wijkt snel,
dus men wil er alles van maken, een
zij het ook kortstondig verblijf in een
feestzaal, waar al wat vreugde geeft
is saamgebracht Dat is wel een krachts
inspanning waard.
Daar zijn er, die van dezen prikkel
weinig gevoelen. Het huidig oogenblik
lijkt bun zoo spoedig in 't verleden
opgelost dat het de moeite niet loont
er zóóveel voor over te hebben. Nauw
is de dag ter kim gerezen of de
avond begint weer te schemeren en
de opbloeiende lente herinnert er ons
tegelijkertijd aan, boe ras al het scboone
dat zij biedt weer verwelkt zal zijn.
Reden te meer om bet met volle
teugen te genieten, zouden wij zeggen,
ofschoon er toch wel waarheid ligt
in des predikers ijdelheidsklacht.
Zij erlangt te meer grond als wij
nagaan wat er wel begrepen wordt
onder de genotsvoorwerpen van het
oogenblik, en ziet wat zij achterla
ten als de beker de lippen is voorbij
gegaan. Dan rijst toch ook de vraag
of hel wel juist is, dat wij zoo ruste
loos voortjagen om op een vooraf be
paald oogenblik een oogst binnen te
balen, die, is hij eenmaal in ons be
zit, niet de bevrediging schenkt die
wij er ons van hadden voorgesteld.
Neen, dat kan niet juist zijn.
Het belangrijkste deel van onzen
arbeid betreft niet bet tegenwoordige,
is meerendeels voorbereiding voor later.
Al mochten wij ons verbeelden, dat
wij in het heden geheel opgaan,
het is de toekomst, die ons opneemt
in baar leger en aan wier onbegre
pen leiding wij ons overgeven. Al
zouden wij het gemakkelijker vinden,
ons nóch om nóch over haar te be
kommeren, zij laat ons niet los, zij
dwingt ons met haar eischen reke
ning te houden. Aan baar hebben wij
ons te geven met volle toewijding.
Mochten wij soms wenscben, dat
zij tot loon daarvoor eenige zekerheid
gaf een kijk gunde op baar verbor
genheden, een waarborg verstrekte
dat betgeen wij haar bieden van duur-
zamen aard zal zijn ook aan die
begeerte wordt niet voldaan.
Wij zaaien, zullen wellicht iets van
den oogst zien rijpen, ja, er wat van
biDnen mogen halen niets is er
dat bet ons met stelligheid kan doen
verwachten. Zelfs weten wij niet, of
er iets van terecht zal komen of
er niet een storm zai gaan over de
vlakte, die alles vernielt, wat vele ge
slachten achtereen hebben bijeenge
bracht als hoog te roemen bezitting
voor de menscbheid die nog komen
moet. Wij leggen funderingen al maar
door en op die welke vóór ons werden
gemetseld, brengen wij misschien een
nieuwe steenlaag, vermeerderende
alzoo het aantal en verbeterende ge
schiktheid der woonplaatsen voor toe
nemende bevolking, maar kunnen niet
keeren de verwoesting die toekomstige
instortingen over de wereld zullen
brengen.
En zullen wij nu, verdrietig over
die onwetendheid, vervuld zijD van
bekommering over wat volgen kan,
morgen, het volgend jaar of in een
verwijderd verschiet? Zullen wij, het
oog gericht op de puinhoopen die het
verleden heeft opgestapeld, er einde
lijk van afzien, materialen te verwer
ken die ten slotte slechts de ruïnen-
massa's kunnen vermeerderen?
Er zijn vragen die haar eigen ant
woord meebrengen. Al zouden wij
tot het besluit willen komen, ten aan
zien van de toekomst der onthouding
in acht te nemen, de menschelijke
natuur zou ons dat wel anders loeren.
Zij leeft van hoop en van geloof. Zij
is de Ceres der mythe, haar graan
strooiende over de aarde, den wasdom
overlatende aan de machten des he
mels. De ernstigste teleurstellingen,
die ons op een oogenblik geheel ter
nederslaan, kunnen ons het hoofd niet
doen afwenden van het ideaal, naar
hetwelk de menschenziel getrokken
wordt als de bloem naar het zonlicht.
En zelfs, als eigen toekomst zich gaat
afsluiten blijven wij ons geven, in de
overtuiging dat in Hooger bestel niets
verloren gaat.
Agenda voor de openbare ver
gadering van den Baad der gemeente
Amersfoort, op Dinsdag 4 Mei 1915,
des namiddags ten acht ure.
1. Ingekomen stukken en mede-
deelingen.
'2. Benoeming van een Regentes
voor het Burger Weeshuis.
3. Benoeming van 4 leden voor de
Scbattings-Commissie volgens de Wet
op de RijksiDkomstenbelasting.
Historisch romantisch verhaal.
21)
Brinio keek naar den man die naderde. Het was natuurlijk
Coelius. Hij had het paar in het oog gehouden en aan Brinio's
houding had hij gezien dat deze zich driftig maakte. Toen Brinio
met de vuist op de bank sloeg, oordeelde Coelius het oogenblik
gekomen om tusschenbeiden te treden. Hij stapte uit het ge
boomte en begon: „Claudia, Claudia," te roepen.
En zoo naderde hij de beide jongelieden. Zoo ooit iemand op
het juiste oogenblik uit een moeilijken toestand gered werd, dan
was het thans Claudia.
Haar hart zwol van dankbaarheid voor dezen dienst van den
ouden man. Zij wist niet dat Coelius niets anders deed dan zijn
belofte aan Petilius houden.
„Ik was niet geheel op mijn gemak vannacht," ving Coelius
aan, „ik liep de gang nog eens door en Claudia toen zag ik uw
kamerdeur openstaan en de kamer was leeg. Daar uw broeder
mij zoo ernstig op het hart gedrukt heeft zorg voor u te dragen,
was ik niet gerust. Ik kon het in huis niet langer uithouden,
ik liep het erf op en gelukkig, hier zijt gij gezond en wel."
„Blij dat ik u zie, goede Coelius," zei Claudia, die met haar
moed, haar stem had teruggekregen. „Ik zou anders veel te lang
hier vertoefd hebben. Do heerlijke maneschijn deed mij mijn
kamer verlaten en ik trof hier Brinio aan, maar ik geloof dat
het meer dan tijd wordt te bed te gaan."
„Ja, dat wordt het," zei Brinio, die zich beheersehende, de
kracht vond zich in het gesprek te mengen. „Maar Coelius, ik
ben blij dat ik je nog zie, want anders had ik vóór mijn vertrek
niet eens afscheid van je kunnen nemen. Ik verlaat vóór het
krieken van den dag de hoeve."
Coelius had den moed niet verwonderd te vragen: „Gaat gij
reeds vertrekken?" Hij vergenoegde zich met te zeggen: „Gij
gaat zeker weder naar Helium?"
„Ja naar Helium of naar Yada of Grinnes," antwoordde
Brinio met een zijdelingschen blik op Claudia. „Nu gegroet, ik
ga naar mijn paard kijken," en hij verwijderde zich in de richting
van den stal. Claudia en Coelius gingen zonder een woord te
spreken, naar de hoeve. Claudia ging dadelijk naar bed. Zij kon
den slaap eerst niet vatten, maar sluimerde toch eindelijk in.
Midden in den nacht werd zij plotseling wakker door het toe
slaan van een deur. Even daarna hoorde zij paardegctrappel
onder haar venster. Zij drukte het hoofd in haar kussendaar
zij begreep dat Brinio daar wegreed, Brinio, die haar beminde en
die in droefheid en toorn vertrok, omdat hij thans wist dat haar
hart aan een ander behoorde.
VADA.
Woest was Brinio gereden van de hoeve naar Lugdunum.
Het stormde hevig bij hem. Tal van gedachten doorkruisten zijn
hoofd. Hij toornde over de ontrouw van Claudia aan de eens
gegeven belofte. Hij was woedend op Civilis, die hem gepaaid
had met de belofte dat hij zijne zuster tot vrouw zou krijgen
en die blijkbaar niets over Claudia's gevoelens te gebieden had.
Wat gaf het hem of Civilis hem al beloofde, dat Claudia zijn
vrouw zou worden, als Claudia een ander beminde! Wie zou
zoo dwaas zijn een vrouw te nemen wier hart een ander be
hoorde Neen, hij zeker niet. Gek, driedubbele gek, had hij zich
herhaaldelijk genoemd.
(Wordt vervolgd.)