NIEUWE "ÊÈt Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. No. 56. Woensdag 14 Juli 1915. 44e jaargang. FEUILLETON. PRINSES THEUDESINDE. V..AA&SCB WSH«. De Firma A. LEWENSTEIN VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. SAMENWERKING. DE OORLOG. Jt Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Voor Amersfoort en Omstreken ecnigsta Agent W. KOMMER, Krororaeatraat 24, Amersfoort. UTRECHT, CHOORSTRAAT 14. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door bet geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te renden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever O. J. SLOTHOUWER Bureau: Lauge.traat 77. Telephoonn. 09. ADVERT ENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7% Cent. (ïroote letters en vignetten naar plaatsruimte. Allen, die hun werkkracht gegeven hebben aan den bouw van de Kathe draal, komt een deel van de eer toe. Want elke arbeid is eervol. In dit opzicht is er gelijkwaardigheid. Alleen de Opperbouwheer, die het plan ontwierp en vaststelde, staat boven de werklieden. Wat Hij bepaalde geeft leiding. Het oog, waardoor de band werd bestuurd die de lijnen der teekening trok of de versieringen boetseerde, moet niet met minachting neerzien op een andere band, die slechts den mortel mengde of de steenen aandroeg. Van weerszijden zijn zij elkander on misbaar. Ook bier geldt het gewijde woord, dat er is verscheidenheid van gave, maar eenzelfde geest. Er is reden om aan te nemen, dat wie niet iü staat is werk te leveren van boogere orde dan wat weinig geestesontwikkeling vergt en door ge ringe oefening kan worden aangeleerd gaarne gelegenheid zou hebben ge vonden om een paar sporten booger te gaan staan op die tredenreeks, waar elke opwaartsche vordering zoo licbt een oorzaak wordt van zelfverheffing; en wanneer wij in de samenleving allerwege het streven opmerken, om daarheen op te stijgen, waar meer helderheid van uitzicht, meer ruimte voor geestesontplooiïng is te wachten, dan hebben wij dat te begroeten als een welkom, te aanvaarden als een onmisbaar maatschappelijk verschijn sel. Nu moge het waar zijn, dat daarbij niet in de eerste plaats gedacht wordt aan werk van booger kunstwaarde of verstandspeil, wèl aan beter betaalden arbeid, wij kunnen niet voorbijzien, dat er een element van veredeling in ligt. Zulks neemt niet weg, dat wat bschouwd kan worden als een groei in de hoogte, geen recht geeft op mis kenning van wie in de laagte blyft. Wij kannen oog hebben voor de scha keeringen in het maatschappelijk tafe reel, zonder welke het een zeer een- tonigen aanblik zou opleveren, men moet er niet van willen maken een in hokjes afgedeelde ruimte, over welker afscheidingen het moeilijk is been te komen. Hoogstens kan gesproken wor den van onderscheidingen, over wel ker noodzakelijkheid en bestaansrecht de levenspraktijk van alle eeuwen reeds voldoende uitspraak heeft ge daan. Het wezen eener zoogenaamd ge zonde democratie wordt gezocht in gelijkmaking, overeenkomstig de mid- denbaan van de eenmaal in Frank rijk ongestoken republikeinscbe vlag. Gelijkheid van rechten, ja misschien ook wel gelijkheid van plichten, maar dat is van latere zorg. Het zou een loonend onderzoek zijD, na te gaan welke oorzaken de uit voering dier leus iQ den weg zijn getreden, en daarbij dan tevens de vraag te stellen, of het wel ooit in de bedoeling kan hebben gelegen, haar toe te passen op zoo menig gebied, waar men af en toe meent haar te kunnen verwezenlijken. Er zijn rechten, aan welker veralgemeening gewerkt wordt, met toenemend succes, omdat zjj den grondslag vormen eener ont wikkeling in bepaalde richting, en die voorwaarde zijn voor een vrucht bare samenwerking onmisbaar voor het onderhoud en de hoogeropvoering van bet maatschappelijk leven.Natuur lijk zijn het de staatkundige rechten, die wij hier in de gedachte hebben, aldus geheeten omdat zij de plaats bepalen welke ieder inneemt in de staatsgemeenschap. De strijd, hierover gevoerd, is niet van den allerlaatsten tyd. In de werkeD der Grieksche schrijvers uit de glorie periode van oud-Hellas zién wij hem scherp geteekend, in het oude Rome drukte hij zijn stempel op den gang der klassieke cultuur. En het zijn altijd dezelfde tegenstellingen geweest, die botsingen uitlokten en naar oplossingen deden zoeken, en waaromtrent nog beden ten dage overeenstemming ont breekt. Er is geen enkel politiek vraag stuk, evenmin als er een is van maat- scbappelijken aard, dat in zijn wezen nieuw mag heeten. Zoo kan het heel lang duren, voor wij op een van beide terreinen op den bodem staan zullen van een ge lijkheid, die den wereldhervormers van allerlei richtiDg als een ideaal voor den geest zweeft. Zou het dan niet beter zjjn, het zoeken op te geven en onzen tijd aan meer practischen arbeid te besteden Dat gelooven wij niet. Want zoe kende en niet vindende, ontdekken de ernstig strevenden toch wel een en ander, dat van onschatbare waarde is te achten. Zich verdiepende in de vaststelling eener formule, die de ge lijkgerechtigdheid van alle menschen boven eiken twijfel verheft, stuiten zij op menig onrecht, dat voor een afzonderlijke uitroeiing, buiten verband met al bet overige, volkomen rijp is geworden, een werk voor hetwelk alle beschikbare krachten in actie moeten komen. Zijn eigen bouwsteen aandragende, ziet de bescheiden wer ker aan den tempel der toekomst, dat er bij uiteenloopend vermogen een heid moet zijn in goeden wil, en mogelijk brengt hem dit tot 't inzicht dat juist de ongelijkheid in aanleg, in middelen, in kunnen desamenwerkiog waarborgt. Geen duizendtal teekenaars, en evenmin een millioen opperlieden zouden met elkander een grootsch bouwwerk kunnen tot stand bren gen. Men heeft daartoe, in evenredig aantal, menscben noodig van onder scheid en bekwaamheid, van ver schillende vaardigheid. De plichtsbe trachting van den eene, is niet van lager gehalte dan die der anderen, de waardeering van elke soort van arbeid is onafhankelijk van het loon dat er voor bedongen kan worden. Ddar zien wij de macht der samen werking in baar meest tastbaren vorm. Er zal, wij hebben er meermalen op kunnen wijzen heel veel op te bouwen zijn in de komende jaren. Het heengaande menschengeslacht heeft wel gezorgd dat er voor zjjn leden die nog wat blijven mogen en voor de komende generaties werk aan den winkel zijn zal behalve hetgeeD te doen zou wezen om weer nieuwe schatten toe te voegen aan hetgeen nu in razernij tot gruis wordt geslagen. Meer dan ooit te voren komt bet dan aan op eeD samenwerking die bet volgen eener verstandige leiding niet in strijd oordeelt met het recht op zelfstandigheid die bovendien de ver dediging van kleine belangen boe recht matig ook, niet zoozeer op den voor grond stelt dat, wat over de grenzen reikt, van de kringen, binnen welke deze zijn opgesloten, buiten het ge zichtsveld valt. In die toekomst van werkzaamheid, van oflervaardigheid, van algebeele toewijding zullen alle krachten benuttigd en op prijs ge steld, zal naar volledige ontplooiing van alle vermogen gestreefd worden. Daar zal de drieledige leuze der repu bliek samengevat worden in een enkele, die alles omvat: samenwerking. De strgd op het westelijk front. Verschillende gebeurtenissen doen vermoeden, dat de Duitschers op het westelijk oorlogsterrein wat van ziüs zijn. De militaire attaché's der onzijdige staten, die aan hun zijde de krijgs- operatiën gadeslaan en natuurlijk in de laatste weken zich in Galicië op hielden, zijn Zaterdag naar het westelijk front vertrokken. De Engelsche bladen weten voorts mede te deelen, dat de troepenbe wegingen, waardoor verleden week de Duitscbe spoorwegen in beslag werden genomen, alleen het vervoer van artillerie uit Galicië naar het Westen betroffen. De infanterie daar blijft op sterkte en de infanterie, die naar bet Westen is gezonden, bestaat grootendeels uit pas-geoefende afdee- ÜDgen uit alle deelen van Duitschland. Ook zouden nog 5 nieuwgevormde legerkorpsen (250 000 man) worden saamgetrokken nabij Thorn tegen de Poolsche grens. Vijf a zes Oostenrijk- sche divisies (100.000 en 120.000 man) zijn onlangs uit Galicië naar Agram gedirigeerd, maar men weet niet, of ze tegen Servië of tegen Italië zullen moeten dienen. Intusschen blijven de communique's voor het westelijk front opsommingen van plaatselijke aanvallen. HetFranscbe communiqué van 10 Juli luidde: Pogingen der Duitschers, om bij nacht ten noorden van Atrecht de Fiansche stellingen aan den weg An- gresSouchez aan te vallen, werden verijdeld. De Duitschers gaan voort Atrecbt met granaten van zwaar kaliber te beschieten. In het Doolhof is een gevecht met handgranaten geleverd. In Champagne is een aanval op bet front Perthes—Beauséjour tusschen heuvel 196 en het in die streek ge legen kleine fort ouder infanterie-en artillerievuur genomen. De vijand werd met gevoelige verliezen uiteengejaagd. In Lotharingen vielen de Duitschers met een bataljon de stellingen der Franschen bij Leintrey aan; zij werden teruggeslagen. Voorts was er bedrijvigheid van de aitillerie, vooral in het bosch van lli*toriech romantisch verhaal. 6) Radboud zei iets tot Adallinde, Ragenfried tot Zwanehilde en zij wandelden met hun vieren naar de poort. Hiltrude kwam beschroomd bij Dodo en prevelde iets. Dodo hoorde haar niet. Zijn oog was geboeid aan het geopende venster der prinses. Radboud keek om en zag hem. Hij zag ook zijn zuster zitten. Snel verliet hij Adallinde en liep tot onder het raam van Theudesinde. Hij riep een paar woorden, die Dodo niet verstond, maar hij be greep dat hij haar uitnoodigde ook beneden te komen. Een krachtige weigerendo knik van Theudesinde was het antwoord. Schouderophalend wendde Radboud zich af, een medelijdenden blik op Dodo werpend. En de vier gingen de brug over. Men hoorde den nachtegaal niet meer. Hij had klaarblijkelijk den boom bij de brug verlaten en was naar het boschjo aan de overzijde gegaan. Dodo zag om. Daar zat Theudesinde, daar stond Hiltrude. De eene wilde niet, de andere wenschte hij niet. Een sombere wolk toog over zijn gelaat. Hij wendde zich om en ging naar binnen. Nog geen kwartier later lag hij te bed. TEEKENEN VAN TOENADERING. Den volgenden dag, des morgens, werd Theudesinde verrast door een bezoek van haar broeder die plotseling de kamer binnenstapte. ,He, Theude," zei Radboud, „is Dodo al terug dat gij weet?" Theudesinde keek hem met een verwonderden, half boozen blik aan. „Dodo?" vroeg zij met iets smalends in haar toon. „Dodo moet ik dat weten?" „Wat spreekt gij toch altijd op een onaangename manier over Dodo," merkte Radboud op. „En wat zijt gij buitengewoon terug getrokken voor hem. Het ia toch waarlijk geen persoon om een afschuw van te hebben. Ik vind uw gedrag allesbehalve aardig, zusje." Theudesinde keek hem boos aan. „Het zal u zeker wel hetzelfde zijn, hoe ik meen mij tegen over hem te moeten gedragen, Rad," antwoordde zij. „Ik begrijp er niets van. Daar heb je Adallinde en Zwanehilde, om van Hiltrude nog niet eens te spreken. Zij zijn uitbundig in hun lof. Zij vinden hem een „mooien jongen", zoo aardig, be scheiden, hoffelijk, niets trotsch." „Gelukkig voor Adallinde en Zwanehilde," antwoordde zijn zuster, „hoewel die toch meer naar andere mannen zien. Ragenfried schijnt mij ten minste al mooi op weg het hof te maken aan Zwanehilde. Van Adallinde zal ik maar niet spreken, die kijkt toch niet erg naar Franken, die zoekt het dichter bij huis." Radboud glimlachte, hij wist wel dat zijn zuster bedoelde dat hij gek op Adallinde was en dat hij haar lang niet onver schillig was. „En als Hiltrude hem dan zoo'n mooien jongen vindt, zoo be scheiden, hoffelijk, niets trotschnu dan is alles in orde misschien vindt hij baar ook wel een lief meisje. Hij zal toch zeker wel niet trotsch behoeven te zijn in de meening, dat hij hoog hoven haar verheven is. Wij weten toch immers dat hij arm is en een stalmeester. Hij zou zich dus niet vernederen als hij zich soms mocht verwaardigen Hiltrude tot vrouw te vragen." „Theude, wat zijt gij toch onaangenaam. Hij heeft u toch niets gedaan. Hij bewondert u." „Mij vroeg Theudesinde, met eenige minachtende verbazing. „Mij?" „Ja, zeker, kan het mogelijk zijn dat gij dat niet zoudt bemerkt hebben. Ik dacht niet dat er een vrouw bestond, die niet dadelijk bemerkte dat zij een aanbidder had. Hebt gij dat dan niet bespeurd?" Theudesinde kleurde een weinig. Zij wilde geen onwaarheid spreken en daar zij wel degelijk had opgemerkt dat Dodo haar

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1