NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecbl.
FEUILLETON.
PRINSES THEUDESINDE.
No. 58.
Woensdag 21 Juli 1815.
44e jaargang.
De Firma A. LEWENSTEIN
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
ROEMZUCHT.
DE OORLOG.
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
opk geen nagemaakte Lewenstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
UTRECHT, CHÖORSTRAAT 14.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderljke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrjdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 09.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Den Ouden was de Roem bet
hoogste.
De Heroën, halfgoden uit het tijd
perk van Hellas' verleden, waar de
historie is vervaagd door de nevel
sluiers der mythe, zij waren de
voorwerpen der nationale en der
godsdienstige vereering, hun werden
tempels gebouwd, altaren opgericht,
offers gewijd. In letterlijken zin kin
deren van de godheden, die den Olymp
bevolkten, konden zij de groote daden,
door welke zij den verhevendsten
graad der onsterfelijkheid verwierven,
slechts verricht hebben door het ver
mogen, aan hun goddelijken oorsprong
ontleend en met den bijstand, hun
deswegen verleend.
De groote daden van de helden der
Grieksche mythologie, in de Latijn-
sche overgebracht, waren uitsluitend
die van den strijder, den krijgsman,
den overwinnaar. Zij zijn het geweest,
die hun land zuiverden van draken
en monsters, bun volk beviijdden van
den druk van geweldenaars, lijf aan
lijf worstelden met roovers. De cultus
der helden was de vereering der t uwe
kracht, en het beste, naar hetwelk
de jeugd kon streven, was de ver
sterking der eigenschappen, die de
Faam rondbazuint in het land, die
de Roem vasthoudt voor de komende
geslachten.
De geestelijke evolutie, die in de
geschiedenis van Griekenland zoo
prachtig zich teekent, gaf ook aan de
stof, waarvan het schitterend kleed
van den Roem is geweven, een uit
breiding. In den strijd tegen de Per
zen, toen de helden geen mythische
heroën meer waren, leidden ook andere
den krijgsman onderscheidende eigen
schappen dan die oerkracht alleen,
tot de hoogte der vereering, die door
het nageslacht zou worden overge
nomen.
Beleid en volharding doodsverach
ting bij dreigende nederlaag, de
namen uit dat tijdperk vertegenwoor
digen dat alles. En wèlbeschouwd,
was die roem niet een nog begeer
lijker goed, wijl de andere buiten
menschelijk bereik lag? Is het ook
niet zeer begrijpelijk, dat de zege
vierende terugkeer uit de worsteling
met den vijand, niet te duur gekocht
weid door de gevaren van gedood of,
wat erger was, tot slavernij gedoemd
te worden
Weldra werd ook de weg tot den
roem geopend, niet slechts voor den
strijder, die moedige daden verrichtte,
maar ook voor den zanger, wiens lied
er toe aanvuurde, en voor den dichter,
wiens verzen ze verheerlijkte. Gelijker-
wijs voor den man, die zijn jeugdige
krachten oefende in het stadion, ten
einde gereed to zijn als hij ten ver
weer zou worden geroepen, wanneer
zijn lichaam het bolwerk moest worden
voor de vrijheid van zijn volk.
Ook dit is opmerkelijk: toen de
zeden naar het uiterlijk zachter, de
levensvormen ingewikkelder en meer
verscheiden, de neigingen naar zin
genot sterkeren daardoor de wenschen
naar vermeetdering van rijkdom leven
diger werden, verslapte ook die drang
naar roem, althans de waardeering
als het hoogste ideaal, dat wij in de
jeugdhistorie van de cultuurvolken der
Oudheid waarnemen. Het licht, waarin
een ideaal straalde, verflauwde, en
geen ander kwam het vervangen; een
leven vol genietingen van materieelen
aard, tot hetwelk de meesten zich
voelden aangetrokken, bad niet bet
bezielend vermogen van een ander
leven, dat door de begeerte naar roem
tot zijn hoogste uitingen gedreven
werd.
Men gevoelt het, in beide viert het
individualisme, hier nauw verwant aan
egoïsme, hoogtjdde roemzucht moge
prikkelen tot handelingen,die aan velen
voordeel brengen, zelfs hun geluk ver
zekeren, dat is er niet het doel
van, slechts bijkomstige omstandig
heid. Daarom ook kan zij niet zijn
het ideaal, welks benadering de mensch-
heid hooger opvoert, niet zijn de grond
slag van haar veredeling. Vetflauwing
der roemzucht leidde dadelijk tot
achteruitgang, tot een degeneratie,
ter welker voorkoming de ontdekking
van een ander ideaal alleen in staat
kon zijn.
En ja, dat was er, ook sinds den
aanvang der beschaving, misschien
minder scherp belijnd, maar toch als
een element in den godsdienst, als
onafscheidelijk van zijn zedelijken in
houd. De barmhartigheid en de toe
wijding aan het geluk van anderen
leefden ook in het hart der oude volken,
nabij en van verre. Toen het oogen-
blik daar was, de historische rijpheid
en de volheid der tijden gekomen
waren, .kwam ook het Christendom
dat nieuwe ideaal seherper afteekenen,
het den stempel opdrukken, die het
doet erkennen als het hoogste, bet
eenig mogelijk streven van alle men-
schen, nu en tot onafzienbare toekomst.
Daarmede is evenwel het andere
niet geheel verduisterd. Wij zien het
zich handhaven, ook onder de ver
zachtende vormen eener nieuwe levens
beschouwing, gelijk wij 't krachtig
zagen opleven in den glans der middel
eeuwen. Ook de krijgsroem behield
zijn aantrekkelijkheid, ja, scheen als
door een soort van atavisme weer met
alouden gloed te flikkeren in dagen
van spanning, wanneer vorstelijke of
nationale begeerlijkbeden inzonderheid
ook noodgedrongen weerstand naar de
wapenen deden grijpen.
Er is eenige grond voor het bewe
ren, dat die vorm van roemzucht een
ruim aandeel heeft in bet ontstaan
van den tegenwoordigen wereldstrijd,
en in nog meerdere mate in de
hardnekkigheid waarmede hij door de
machthebbenden wordt voortgezet.
Onmiskenbaar is hij mede in de groot-
scbe volharding, aan den dag gelegd
door degenen, die den strijd te voe
ren hebben.
Zou bet, in den voortgang der
beschaving, te wenscben zijn, dat
deze drijfveer tot krachtig hande
len kon worden weggenomen? Dat
men roem leerde beschouwen als iets
denkbeeldigs, als een waardeloos ding,
in de kinderjaren misschien bruikbaar,
maar voor een ernstig denkend en
naar een vast beginsel zich richtend
menschengeslacht van geen nut?
Het woord nzucht" in samenstel
lingen als deze heeft een ongunstige
beteekenis, en dit zou moeten leiden
tot een bevestigende beantwoording
der vraag. Wie iets buitengewoons
doet om er roem mee te behalen en
alleen daarom, loopt groot gevaar zijn
doel te missen, ook al zou hij zijn
eischen willen beperken tot de tijdge-
nooten, en niet het meer verbeven
idee van de klassieke heldenvereering
te zijnen opzichte naar den modernen
tijd willen overbrengen.
Het is inderdaad verrassend, van
hoe korten duur de roem is, die thans
nog te behalen valt, gezwegen nog
van de omstandigheid, dat een nog
levende beroemdheid jaloerscbbeden
te voorschijn roept, die het hem zeer
lastig kunnen makeD. Ook is het de
moeite waard op te merken, dat men-
schen van groote verdiensten, zooals
wij ze gelukkig in groot aantal in
onze omgeving kennen, hun prikkel
tot handelen niet krijgen door roem
zucht, maar door toewijding.
Daarentegen de sterkste ver
dunning, waarin wij de roemzucht
voor het gebruik geschikt achten
dat wil zeggen een rechtmatige aan
spraak op waardeering en vriendelijke
ontvangst van een goedkeurend oor
deel, belette ons niet, den nadruk
der dankbaatheid te leggen op de
herdenking van edel handelen, van
volhardend streven, van moedig offeren,
zoo in bet verleden als in het heden.
Laten wij geen roem verlangen,
wel roem brengen aan de voorgangers,
wier leven en werken leiding geeft.
Een belangrijke kilometer.
De militaire deskundige van Morgen
bladet. de kapitein van den generalen
staf Roerregaard, schrijft, dat het
succes van den Duitschen kroonprins
in Argonne van groot belang is, daar
de gewonnen kilometer een van de
zeven of acht kilometers is, waarvan
de verovering voor de Duitschers van
groot belang is. Vooral van beteekenis
zou de verovering van St. Menehould
en Mermont zijn, daar door het af
snijden van den spoorweg uit het
binnenland van Frankrijk naar Ver
dun ook deze vesting, welker spoor
wegverbinding met Toul door de
Duitschers bij St. Mihiel allang ver
broken is, zonder verbinding met de
rest van Frankrijk zou zijn en door
de Duitschers ingesloten zou kunnen
worden. Dan zou aan den opmarsch
der Duitschers in de richting van
Parijs niets meer in den weg staan.
Het is daarom niet te verwonderen,
dat de kroonprins voor den gewonnen
kilometer een dankgodsdienstoefening
op bet slagveld liet houden
Voor October is Duitsoliland
bankroet.
Het Amerikaansche Wallstreet Jour
nal zegt in een bespreking van de
voorspelling des keizers, volgens welke
de oorlog tegen het einde van October
zal afgeloopen zijn, dat dit zeer wel
mogelijk is, maar dat het den keizer
weinig zal baten, daar Duitscbland
Historisch i-oinaiitisch verhaal.
8)
„Ik hoor dat die beiden hem prijzen," antwoordde Theudesinde.
„Vreemd vond ik het echter dat Dodo zoo voorzichtig is met
bet zeggen van een oordeel omtrent zijn meester. En toch zou
ik in deze meer op het oordeel van Dodo vertrouwen dan op
dat van Ragenfried. Ik geloof dat Dodo de wereld beter kent
en verstandiger is. Dunkt u dat ook niet?" vroeg zij, haarvader
plotseling aanziende.
Een oogenblik dacht Radboud dat zijn dochter iets vermoedde,
maar toen hij haar aandachtig in het gelaat zag, bemerkte hij
wol dat alleen haar verlangen om zijn oordeel omtrent Dodo's
inzicht te vernemen haar zoo deed spreken.
„Ik zie Dodo aan voor een zeer verstandig jonkman, die veel
met menschen van allerlei rang heeft omgegaan en die een onge-
meene kennis bezit. Zeer zeker zou ik zijn oordeel hooger
schatten dan dat van Ragenfried, die mij meer een vrooljk,
levenslustig jong krijgsman schijnt te zijn," zei de koning kalm.
Blijkbaar deed het oordeel van haar vader over Dodo Theude
sinde veel genoegen, haar gelaat kreeg een opgewekte uitdruk
king en zij vervolgde levendig:
„Nu dan, Dodo is zeer schroomvallig in het uitspreken van
een oordeel over zijn meester."
„Dat bewijst te meer dat Dodo zijn menschen kent, hij kan
niet te voorzichtig zijn waar het geldt een oordeel over den hof
meier uit te spreken tegenover diens mogelijke toekomstige
gemalin."
Theudesinde werd boos. Een hevig rood vloog haar in het
gelaat. Zij stond op.
„Zoover is het toch nog niet, vader, ik zal toch zeker de
beslissing aan mij mogen houden," zei zij, met trillende stem,
haar vader scherp aanziende.
Radboud lachte stil in zich zeiven. Hij had moeite zich goed
te houden.
„Zeker," zeide hij geruststellend. „De beslissing blijft aan u,
Theude, als gij Grimoald niet begeert, weigert gij hem. Ik zal
u niet dwingen. Gij hebt mijn woord."
Theudesinde gaf geen antwoord. Zij verliet met langzame
schreden de zaal. Zij was boos. De koning keek haar met een
zonderlinge uitdrukking in zjn oogen na.
DE VERLOKEN GESP.
Dodo meende, toen hj den volgenden morgen uit zjn kamer
op de binnenplaats keek, juist de gestalte van de prinses door de
poort te zien verdwijnen. Hj zag haar op den rug. Het hoofd
was door de boog niet zichtbaar, maar hj meende een purperen
doek te zien, die van het hoofd over de schouders golfde.
Dodo voelde een plotselinge ontroering zich van hem meester
maken. Die roode doek was ongetwjfeld de doek, die men hem
gezegd had dat door de fibula werd vastgehouden. De prinses droeg
dus vandaag haar fibula en er kon geen twijfel bestaan, zj
droeg die om hem. Begon Theudesinde werkeljk hem zooveel
aandacht te schenken. Had hj genade in haar oogen gevonden?
Kleedde zj zich met de gedachte hem te behagen? Dodo was
zoo verrast door de ontdekking, die hj gedaan had, dat hj in
gepeinzen bleef zitten en alles overdacht wat hem hier bracht.
Hj keerde in gedachten terug tot het gesprek, dat hj met zjn
vader te Jupille had gehad, toen hj aangeboden had de hand
van de Friesche prinses te zullen gaan verwerven, zonder dat
zij wist dat hj de zoon van den machtigen Pepijn was en zj
in hem niets dan een eenvoudig Frankisch edelman zou zien. Hj
dacht aan den eersten keer, dat hij haar zag aan de zijde baars
vaders omgeven door haar juffers in de groote zaal. Hoe had
haar schoonheid hem getroffen. Hoe weinig toenadering had zj