NIEUWE IÉT Nieuws- en Advertentieblad e|||i voor de Provincie Utrecht. VERRUIMING, FEUILLETON. PRINSES THEUDESINDE. No. 62 Woensdag i Augustus 1915. 44e jaargang. WA&aficavwtite. De Firma A. LEWENSTEIN VERSCHIJNT WOENSDAG ER ZATERDAG. DE OORLOG. 12) Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. UTRECHT, CHOORSTRAAT 14. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door bet geheele Rijk 1.25. Afzond er lg k e Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden niter lijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonu. 09. ADVERT ENT1ËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Begeerte is de moeder van den voor uitgang, die voert tot beschaving. Toen in den mensch de inwerking van het buiten bem bestaande tot be wustheid was gekomen en hij iets ge voelde van de bekoring, door zintuige- lijke waarneming teweeggebracht, moet ook wel het verlangen ontwaakt zijn om de bronnen dezer genieting ter voort durende beschikking te hebben en in ruimer kring te overzien. De aanleg van 't scbeppingsgedeelte, waartoe wij be- hooren, wijst op een drang naar ver meerdering en uitbreiding, dien wij met alle organische wezens gemeen hebben, maar ook naar vergrooting, naar ver ruiming door 't aanwenden van eigen kracht. Wij kunnen ons geen menschbeid voorstellen, waarvan al de leden vol maakt tevreden zijn met de plaats, die zij innemen, met bet deel levensgenot, 't welk hun te beurt valt, met de rol, die zij op het wereldtooneel hebben te spelen. Zelfs zou dit niet zoo kunnen worden, wanneer de gedroomde gelijk heid mocht zijn tot stand gekomen, wat wij ons vooralsnog veroorloven een volstrekte onmogelijkheid te ach ten, juist vanwege dien aangeboren verruimingsdrang, die dan totaal onder drukt zou moeten zijn. Het kan wel zijn, dat aanvankelijk die natuurlijke eigenschap zich heeft geopenbaard in vormen, die uitsluitend aan dierlijke neigingen verwant sche- neD. De oermensch, die aanspraak maakte op een grooter deel van den jachtbuit dan binnen zijn bereik kwam, en zoo noodig er om vocht met nagels en tanden, verschilde in dit opzicht beel weinig van het roofdier, dat het zelfde deedalleen, hij is niet door alle eeuwen heen zich tot deze expansieve uitingen blijven bepalen. Id hetgeen verborgen lag achter zijn laag voor hoofd en zijn somber neergetrokken wenkbrauwen, was de kiem aanwezig van het boogere, dat allengs zijn be geerte heeft geprikkeld en zijn streven deed wakker worden, ofschoon niet met grond valt te beweren, dat van het andere niets zou zijn overgebleven. Ongetwijfeld zal wel verruiming van stofleljjk bezit het eerste zijn geweest, waarnaar getracht werd. Wij kunnen het nagaan, bij ontmoeting van een of anderen niet bekenden volksstam, daar zijn er niet zoo heel veel meer, die nog wachten om ontdekt te worden die buiten aanraking is gebleven van vreemde invloeden. Met geringer moeite kunnen wij het ontwaren bij onze eigen kiDderen in de zuigelingenperiode, als wanneer het begrip van het sdijnu nog niet is opgetreden om de alleenheer schappij van het ïmijni in te perken. Men zegt, dat er nog, in de glans punten van onze Westersche bescha ving, hooggeplaatste lieden zich be wegen, die dit weinig verheven stand punt niet geheel hebben verlaten. De vormen zouden slechts veranderd zijn, in het wezen der zaak zou 't hetzelfde gebleven, en het begrip sverruimingi alleen voor eigen gebruik bestemd zijn. De grijze Oudheid gaf reeds de levende en zeer krachtige bewijzen, dat de rijzing, die door den mensche- lijken arbeid in den loop der eeuwen was teweeggebracht, een hooger stand punt hand doen innemen, vanwaar uitgebreider ruimte kon worden over zien. Uit dat verleden klinken de stem men op, die de overtuiging uitspreken, dat het stoffelijk bezit zoo goed als waardeloos is, wanneer het niet ver deeld wordt door de gezichtsverrui ming, die er de beteekenis van be paalt, er het gebruik van regelt, de verhouding aangeeft, waarin het staat tot het geheel der goederen, waar over wij de beschikking hebben ge kregen. En naarmate, in overeenstemming met die uitspraken, die de uitdrukking waren van innerlijke levenservaring, de begeerte zich uitstrekte naar gees telijken rijkdom, moet ook wel de schatting van hetgeen daartegenover staat eenige wijziging hebben onder gaan. Niet, dat deze zou kunnen lei den tot een algeheele waardeontzeg- ging. Wat daarvan in niet van dweep zucht vrij te pleiten eenzijdigheid beweerd wordt, schijnt ons toe in strijd te zijn met de verschijnselen, die gelegenheid geven de menschelijke natuur te beoordeelen afstand doen van alle vrije beschikking is te rekenen tot de afwijkingen, veroorzaakt door een bijzondere geestesgesteldheid, die wij alleen daarom niet abnormaal mogen noemen, omdat de werkelijke kennis van het normale nog geriDg is. Maar die verruiming van onzen gezichtskring, de daaruit voortge vloeide verscherping van onzen blik beeft ons in toenemende mate de waarheid doen ervaren van hetschoone gezegde, dat de mensch van brood alleen niet leven kan. De waarde van het geestelijk bezit reikt oneindig hooger dan die van hetgeen men be tasten en opbergen of verkoopen kan. Wat door mot en roest, en verval kan aangetast wordeo, verdient niet de offers, die voor de verkrijging zijn aangewend, zoo deze ook met een haarbreedte de lijn der zedelijkheid overschrijden. Dat doen zij reeds aanmerkelijk, als wij er geheel onze ziel aan geven. Eigenlijk zitten wij dan nog omklemd binnen de omsluiting der kinderlijke begeerlijkheid en is van verruiming, de echte bron van een tintelend levens geluk, geen sprake; het bestaan wordt geleid van een huisjesslak, met geen andere bestemming dan rond te krui pen en stof te verzamelen voor de vergrooting der enge woning, en wat eieren te leggen om de soort te bestendigen. Bezitsverruiming in den gewonen zin heeft niet zelden plaats ten nadeele van anderen, hetzij door min of meer rechtstreeksche loeëigening, die ook wel kan geschieden onder aanwen ding van middelen tegen welke de wet geen bescherming, zelfs het open baar geweten, in slaafsche onderwer ping aan bet succes geen veroordee ling heeft, hetzij door hen terug te dringen van bet terrein, dat men voor eigen bouw wil in beslag nemen. Er is, zooals men zegt, in de wereld maar één moraal. Desalniettemin zijn er verschillende graden van negatieve moraliteit. Bij de verwerving van geestelijke goederen wordt dat heel anders. Hier geen verrijking ten koste van anderen, hier ook geenBlijf er af, dat is 't mijne. Reeds de verruiming op ver standelijk gebied, de eenvoudige ken nisvermeerdering, het streven naar meer en juister weten, biedt de eigen aardigheid aan, dat zij niemands bezit aantast, integendeel er op uit is om ook dat in dezelfde mate te vermeer deren. Kennis en ook zedelijke kracht, waaraan de naam van deugd is ge geven, heeft met het vuur deze eigen schap gemeen, dat zij toeneemt door mededeeling, dat zij daaraan behoefte heeft en uitgeput raakt in eigen in tensiteit als zij geen verbreiding kan vinden. Men kan, wat de eerste aan gaan, van meeDing zijn, dat hetgeen er van wordt gebracht tot de niet wetenschappelijk voldoende voorbe reide massa, niet altijd datgene is, waaraan zij de meeste vrucht kan ont- leenen voor eigen verdere ontwikke ling in onze dagen, nu op onderschei den wijzen wordt beproefd om bij haar de waarde van geestelijk bezit tot helderheid te brengen, is men mis schien nog zoekende Daar den juisten weg. Maar het beginsel is er en het werkt door, en het is daarom, dat de goede richting is ingeslagen. Ook de volken hebben een eigen bezit, hetwelk te verruimen hun stre ven is. Tot welke gevolgen de expan sie-begeerte leiden kan, wanneer baar voorwerp is verzwaring van stoffelijke kracht, vermeerdering van materieel welzijn, wij zien het thans met ont zetting. In het woord ïgerechtigbeid", waarvan de bijbelscbe uitspraak ver klaart, dat zij een volk verhoogt, ligt opgesloten het begrip van de geeste lijke goedereD, naar welke wij hopen, dat het opgroeiend geslacht zijn ver- ruimingsverlaDgen zal uitstrekken. Weer een groot passagiersschip ge torpedeerd. Een Amerikaan gedood. Een Duitsche duikboot heeft de ruim 5000 ton groote ilberian« van de Leyland-lijn met granaten bestookt en daarna in den grond geboord, door middel van een torpedo. Van de 68 opvarenden zijD er 7 omgekomen. De dokter van de xlberian» verklaarde, dat een projectiel over het schip vloog, zonder dat eerst gewaarschuwd was en zes man doodde. De onderzeeër, die op een afstand van een mijl bleef, beval het schip te verlaten. De be manning roeide zes uur in de sloepen alvorens zij gered werd. Twee van de acht man, die gewond waren, stierven aan hun wonden, met inbegrip van een Amerikaan. De stryd aan de Dardancllen. Uit Londen wordt gemeld, dat de vliegers hebben waargenomen, dat de TurkeD op verscheidene punten groote versterkingen hebbeD samengetrokken. Men verwachtte een algemeenen aan val den 23sten Juli, den gedenkdag van de afkondiging der Turksche grondwet. Echter is die dag zonder eenig oflensiefvanbelangvoorbijgegaan. Wel werden den voorafgaanden avond de FraDsche stellingen aangevallen, Historisch romantisch verhaal. Ik kan niet denken dat dit dus een reden geweest is. Zeker, Wilfried bezat verscheidene juweelen en voorwerpen van groote waarde. Toen hij in Friesland was, had hij een kistje van goud bij zich met kostbare juweelen versierd. Dit kistje bevatte op purperkleurig perkament, met gouden letters geschreven do vier Evangeliën. Het moet eon wonder van pracht geweest zijn, Adallinde heeft het meermalen gezien." „De vier Evangeliën," riep Dodo, de prinses verbaasd aan ziende. „Weet gij daar ook van?" „Gij bedoelt omdat ik geen Christin ben. Ik heb te York evenwel gedurende mijn bezoek geheel te midden van Christenen geleefd en wel van de geleerdste. Wat een lieve menschen. Daar had je Leobgitha, de moei van Adallinde. Zij kon verzen maken. Zij had twee jonge vrienden, die bij haar aan huis kwamen, het waren geestelijken of werden er voor opgeleid. De een heette Bede en schreef reeds boeken, de ander Bonifacius, nog niet veel meer dan een knaap, maakte schoone verzen en had het plan eenmaal naar Germanië te gaan en de heidenen tusschen Weser cn Elbe te bekeeren. Leobgitha zei dat hij eenmaal een beroemd man zou worden en Ethilwald een vriend van den huize, die mede verzen maken kon, heeft zelfs een gedicht gemaakt op de aanstaande reis van Bonifacius tot bekeering der heidenen. En dan kwam daar op zekeren dag Aldhelm, de groote poëet en schrijver. Hij woonde niet in Northumberland maar hij kwam koning Affred, van wien hij een vereerder is, een bezoek brengen; hij wilde dien vorst een boek opdragen dat hij gemaakt had over versmaten of zoo iets. Zij hadden een boekerij met de voortreffelijkste werken der Romeinen en Grieken, benevens de geschriften der vermaardste kerkvaders. Oh, het was er zoo heerlijk. Er werd muziek gemaakt, dik wijls zeer dikwijls. Adallinde, die uitstekend do harp bespeelt, werd bewonderd." „En de prinses zeker ook?" viel Dodo in. „Oh, ik ook een beetje," hernam Theudesinde kleurende. „Ik speelde ook op do harp. Een van de gewone gasten, ik kan niet op zijn naam komen, teekende een japon voor Leobgitha, die zij dan moest borduren. Het was wonderschooner waren o.a. tal van pauwen op afgebeeld. Naamverzen werden er gemaakt. Vóór aan eiken regel stond een letter van den naam van den persoon wien het vers gold. In een woord, wij zullen ons bezoek aan York niet spoedig vergeten en ik begrijp best dat Wilfried hunkert er weder terug te komen; waar ter wereld vond hij zulk een ontwikkelden en aangenamen kring?" „Naar wat u mij daar vertelt, geloof ik niet dat die ergens anders bestaat," hernam Dodo; „bij ons noch te Metz, noch te Soissons, Parijs of Orleans hebben wij het zoover gebracht. Hoewel wij waarlijk anders reeds iets voor beschaving en kennis beginnen te gevoelen." „Maar om op mijn grootvader terug te komen," hervatte Theudesinde. „Hij deed alles om den bisschop het leed der ballingschap te doen vergeten. Wetenschappelijk genot kon hij hem natuurlijk niet verschaffen, maar heerlijke kievitseieren, paling uit de meren, en haring gevangen op de kusten van Noor wegen en Schonen, wereldberoemde steur, nergens te bemeesteren dan in onze oostelijke grensrivier de IJsel en vette zalm uit de Waal bij Tiel, dit alles, gevoegd bij zuivere boter, heerlijke melk en uitstekende kaas waren wel in staat iemand die van fijne schotels hield, en dat deed bisschop Wilfried, evenals de meeste voorname heeren, eenigszins het leed te vergoeden van in Friesland den winter te moeten doorbrengen. Vindt gij dat ook niet heer Dodo?"

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1