NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
No. 64.
Woensdag 11 Augustus 1915.
44e jaargang.
¥4AiS€I®
De Firma A. LEWENSTE1N
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
IN 'T KLEINE.
DE OORLOG.
FEÜILLETON.
PRINSES THEUDESINDE.
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigsto
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
UTRECHT, CHOORSTRAAT 14.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER
Rureau: Langestraat 77. Telephoono. 69.
ADVER1ENTIËN:
Van 16 regels 0.60; iedere reg9l meer 7'/a Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Daar zijn er onder ons, van wie
gezegd wordt, dat zij zijn groot in 't
kleine, klein in 't groote. Met deze
beoordeeling wordt niet bedoeld hun
een testimonium eerste klasse toe te
keDnen hoogstens is bet een gunstige
uitspraak omtrent hun bruikbaarheid.
Maar, dat is te zeggen, wie zich
zelf boog genoeg rekent om een alge-
meene critiek uit te oefenen op de
menschbeid in 't ronde, gaat zelfs
deze karakteristiek toepassen op geheel
onze natie. »De Hollanders» zijn, over
't geheel genomen, geschikte lui, en
kunnen wel aardig wat in elkaar zetten,
maar zij hebben geen ruimen kijk od
missen den noodigen durf, die groote
dingen doet ondernemen en tot een
goed einde brengen.
Ten opzichte van die soort van
volkenkundige wijsheid is, meenen wij,
eenig voorbehoud gerechtvaardigd. Er
zijn onderscheidingen, maar niet zoo
sterk sprekend, dat men ze beschouwen
kan als vlakke kleuren, tegen elkander
gezet; bet monopolie van een bepaalde
eigenschap bezit geen enkele natie.
Wel zjjn de omstandigheden, onder
welke zij zich ontwikkelt, van invloed
op bet nationaal streven, daardoor ook
op de handelingen, die dienen moeten
om aan dat streven te voldoen, al het
welk niet kan missen op het geheel
der volkshoedanigheden een bepaald
stempel te drukken. Maar te zeggen,
zooals ten onzent veel gedaan wordt,
dat een of ander belang door een van
de volken, die thans zoo druk zich
weren om de geschiedenis der twintig
ste eeuw in een weinig aantrekkelijke
kleur te hullen, beter zou worden be
hartigd dan door ons, wegens ons gemis
van grootheid in de dingen, die waarlijk
groot zijn, dat schijnt wel eenigszins in
strijd met de billijkheid.
Die methode heeft ook een ernstig
nadeel. Als zoo van een talrijke groep
van bij elkander behoorende personen
wordt gezegd, dat zij in iets te kort
schieten, dan beeft niemand zich dat
aan te trekken. Een nijdige Italiaan of
een vechtlustige Gooilander, beiden
natuurlijk uit vroegeren tijd, vonden
bij wat gul gebruik van dolk of mes
licht een verontschuldiging in een aan
geboren nationale eigenschap, die zij
niet zouden kunnen veranderen. Des
gelijks zou in een als peuterig achter
gestelde natie de drang om zich boven
dat oordeel te verbeften, wel eens
kunnen afsluiten op den muur van het
vooroordeel.
Wij hebben steeds gemeend, en
vinden nog geeD reden om die mee
ning prijs te geven, dat de opbloei
van het goede en groote in de menscb-
heid individueel behoort te geschieden,
weliswaar met onderlingen steun
en wederzydsche voorlichting, maar
onder eigen verantwoordelijkheid. Bij
den opmarsch moeten van allen de
beenen vooruitgezet worden, en op
het landbonw-proefveld is de verede
ling der soort bet resultaat van de
toeneming in aantal en in grootte
van de korrels in alle aren. Wie was
sen wil in kracht, wachtte niet op
een algemeene van buiten komende
versterking.
Mag hetgeen in den aanvang is
gezegd, wel als een blaam worden
aangemerkt althans als een betui
ging van geringschatting?
Niet ieder heeft de bezieling der
groote dingen, mitsgaders het ver
mogen om ze te scheppen. Eigenlijk
zou de wereld er spoedig vreemd
gaan uitzien, als het zoo ware. De
geniale ontwerpers, de talentvolle op
zichters en de stipte uitvoerders staan
tot elkander als in sterk stijgende
progressie, en het is goed, dat bet
zoo is. Op de menschelijke pyramide
vormen de eersten den top, de tweeden
staan dichter bij het grondvlak, dat
zeer breed moet zijn. Vraagt men nu
naar den graad, in een cijfer uitge
drukt, van ieders nuttigheid?
De maatschappij, zooals zij zich
uitspreidt voor het oog van ieder, die
in en met haar leeft, wiens ziel deel
uitmaakt van de hare, is te vergelij
ken bij een reusachtig en hoogst in
gewikkeld krachtwerktuig. Zou men
wel bij bet zien van eenige boopen
erts van verschillende soort, kunnen
gelooven, dat een zoodanig kunstwerk
er in zit, er uit gehaald zal worden,
dat er één is, die precies weet,
hoe dat geschieden zal, dat eenige
anderen de leiding hebben hij het uit
werken van het plan? Toch gebeurt
het aldus, onder voorwaarde, dat ieder,
die er de hand aan legt, voor welk
onderdeel ook werkzaam, juist en zoo
goed mogelijk doet, wat hem is op
gedragen. De draaier, die een cylin
der uitboort zóó dat geen fractie van
een millimeter afwijking aan de zui
verheid tekort doet, is van eveDveel
persoonlijke waarde als de werk
meester, wiens aanwijzingen de uit
voering verzekeren, wiens contróle het
resultaat vaststelt. Op het geheele
gebied van de zichtbare maatschap
pelijke werking is dat zoo, en hier is
alweer een opmerkelijke overeenstem
ming tusscben de materieele en de
ethische zijde des levens waar te nemen.
Ook daarbij zijn er, die de wetten
opsporen, naar welke de zedelijke
ontwikkeling in het maatschappelijk
samenstel zich regelt; anderen, in
aantal grooter, die den groei bespie
den, leiden en zoo noodig in de juiste
lijn trachten te houden en verder de
groote massa, die is als ide dichte
drom der planten op den akker,
wien 't groeien zelf is opgedragen
door aanwending van alle krachten,
waarover zij beschikken en benutti
gen, van alle voedsel, 'twelk haar
wordt aangeboden. Alleen is hier nog
het merkwaardige, dat zy, die op
treden als stuurman of als kapitein,
ook bet matrozenwerk te verrichten
hebben, zoo goed als de beste.
Een tijd als deze, nu alleen een
beslist geloof in de toekomst der
menschbeid den moed der volharding
er in kan houden, is het vooral ge
schikt om de hooge waarde van
grootheid in 't kleine te gevoelen en
te erkennen.
Zoo lichtelijk wordt toegegeven aan
de neiging om minder te geven dan
geëischt kan wordendat is niet uit
sluitend «the fault of the Dutch",
waarmede bij onze overzeesche buren
»in matters of commerce" een on
vriendelijk rijmpje ons bekladt. Alle
menschen hebben er iets van en moe
ten er tegen vechten. Dat is de voor
waarde van maatschappelijk en zedelijk
zelfbeboud, de wet van den vooruit
gang.
Ons worden soms dingen opgelegd,
werkzaamheden opgedragen, die ver
velend zijn. Nu eens hebben wij ons
daarmee te belasten wegens nood
zakelijkheid van levensonderhoud, dan
weder, omdat alleen op die wijze wij
het onze kunnen doen, opdat een
vrijwillig ondernomen gemeenschap
pelijke taak tot een goed einde worde
gebracht. Wij hebben een bevrienden
gemobiliseerden doctor in wis- en
natuurkunde aardappelen zien jassen
op een wijze, die een zuinige huis
vrouw niet zou verbeteren, niet op de
manier van minder mathematisch ont
wikkelden, die steeds beproefden bol
vormige lichamen in kubussen te ver
anderen. Onze vriend had nu eenmaal
de gewoonte om al wat bij doen moest,
zoo goed mogelijk te doen, dat was
voor hem een quaestie van plichtgevoel,
van geweten. Tevens het middel om
in minder aantrekkelijke dingen toch
zekere voldoening te vinden.
Wij kunnen, zonder eenige vrees
voor tegenspraak, het middel ieder
aanraden. Hetzij wij al of niet roeping
gevoelen om onze kleinheid te werpen
in hel worstelperk van het groote,
laten wij beginnen met groot te zijn in
het kleine. Het is eeD dwaling te
meenen dat het laatste bet eerste
uitsluit, al zijn er ook mannen en
vrouwen in groot aantal te noemen,
wier werkzaamheid in de hoogere
sferen van den menschelijken arbeid
hun de kleine dingen uit het oog deed
verliezen, wat de dankbaarheid voor
de bewezen diensten gaarne vergeeft.
Maar het is twijfelachtig, of de
meesten onzer, laten we het maar
zeggen, zonder gevaar van miskenning
van eigen en andermans verdiensten,
daar wel terecht zullen komen. In
afwachting kunnen wij stipte betrach
ting ook van kleine plichten als een
mooie oefening beschouwen.
De algemeene toestand in Duitsch-
land.
Dat het bezetten van Warschau door
de Duitschers wordt beschouwd als
een feit van ontzaglijk belang, bleek
de Jei.-redactie uit een kort gesprek,
dat zij bad met een Duitscher, die zoo
juist in Holland was aangekomen.
De menschen zoo vertelde
hij leefden op vele plaatsen in
precies dezelfde stemming als kort na
het uitbreken van den oorlog, toen
zij de verplettering van Frankrijk ver
wachtten. Overal was er een zenuw
achtig verlangen naar het bericht, dat
Warschau gevallen was. En zulks voor
namelijk, omdat zeer velen dachten,
dat de val van Warschau zou betee-
kenen de val van Rusland.
Als Warschau voor ons is zoo
redeneerden zij dan is de kracht
van het Tsarenrijk verbroken en zul
len onze versterkte troepen zich in
het westen met volle kracht ontwik-
IIUtoriM-li romantisch verhaal.
14)
Als juffertjes in hot groen stonden zij daar. Bij het omslaan
van een hoek stonden do paardon uit zichzelven stil voor een
klein spierwit huisje, met klimop begroeid.
Een man kwam snel naar buiten loopen, boog diep en nam
eerbiedig de grijs lakensche muts af.
„Ah, Landolin, gij wilt wel op de paarden passen," zei
Theudesinde, vlug uit den zadel springende.
„Zeker, prinses," was het met eerbied gegeven ant
woord.
Dodo sprong nu ook uit den zadel en Landolin ging zonder
verder iets te zeggen met de paarden achter het huisje.
Theudesinde en Dodo wandelden verder. Plotseling sloeg
Theudesinde een zijpad inzij daalden af naar een vlakte waarin
een vijvertje of kom uitgesneden, of ingedrukt lag. Achter dit
vijvertje stond een bank van ruwe beukenstammen gemaakt.
Theudesinde richtte haar schreden naar die bank. Zij nam plaats
en wenkte Dodo ook te gaan zitten.
En daar zaten zij nu, Theudesinde kampende met een op
komende liefde, die zij hopeloos achtte. Dodo met de stille, vaste
overtuiging, dat als hij weer de pont bij Stavoren zou betreden,
de schoone prinses de zijne zou zijn.
Wat een heerlijke, verleidelijke zitplaats was het daar. Welk
een heerlijken geur van meidoorns snoof Dodo op, hoe welfden
zich de woudreuzen die achter de bank stonden als een koepel
gewelf over hen heen. Daar stond een kastanje in vollen bloei,
even verder prijkten essen en linden in schitterend groenen dos. Links
en rechts kwamen seringen tusscben het groen nitgluren alsof
zij zeggen wilden: vergeet ons niet, wij zijn er ook nog. Vóór
hen de glooiende grasvlakte vol madeliefjes, margrieten, paarde
bloemen. Do heerlijke zonnestralen, getemperd door het zware
geboomte, de gonzende bijen om hen heen, de liefelijke vlinders
in bogen voorbij zwevende, de koekoek, die zijn guitig „koe-koek"
deed hooren, heerlijk, heerlijk was alles. In zoet gemijmer zaten
zij zoo een wijle. Tersluiks keek Dodo naar de prinses. Een
gevoel van namelooze zaligheid kwam over hem. Ook Theudesinde
scheen onder betoovering te komen, want plotseling richtte zij
zich op. „Kom mede," zei zij, „is het hier niet heerlijk, ik zal
u meer laten zien." Een klein smal laantje ging het door, voort
schrijdende tussohen roode en witte meidorens, met afvallende
seringen bestrooid, en langzaam gingen zij naar den grooten weg,
waarvan zij straks te paard het begin hadden bereden. De helling
naar dien weg was een waar bloemtapijt.
„Welk een schoone weg," zei Dodo, den glinsterend witten
weg in de verte als een slang ziende wegkronkelen. „Hoe breed
en hoe lang?"
„Lang ja," zei Theudesinde, „veel langer dan gij wellicht
denkt. Deze weg is een kunstwerk, het is de weg naar Koe-
vorden, het is een der zeven hoofdwegen in Friesland, een
koningsweg. Kooplieden die op dezen weg beroofd worden, krijgen
schadevergoeding van den koning. Die weg verbindt Stavoren
met het noorden van Germanië. Hij is een der levensaderen van
Stavorens grootheid en handel." Juist toen zij naderden, trok
een groote karavaan kooplieden over den weg.
Eenige kooplieden reden op paarden druk pratende vooruit,
talrijke bepakte ezels en eenige ossenwagens volgden. „Die voeren
hun waren naar Wenden en Sarmaten," zei Theudesinde. Zij liepen
de kruin van den weg over en kwamen aan de andere zijde op het
bloementapijt. Ylak voor zich hadden zij het kasteel, rechts het
groote bosch waarin Eadboud en Ragenfried waren. De torens
van het kasteel, oud en verweerd, keken boven trotsche kastanjes
en eikenboomen uit.
Heerlijke meidorens, geen struiken maar boomen, geurden, het
riet knikkebolde aan de kanten van de vijvers die glinsterden in