NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 68. Woensdag 25 Augustus 1815. 44e jaargang. WAASSCStVWIlte. De Firma A. LEWENSTEIN VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. WEELDE. DE OORLOG. PRINSES THEUDESINDE. Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. UTRECHT, CII OORSTRA AT 14. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlgke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonu. 09. ADVER1ENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7% Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Toen een jaar geleden bet losbar sten van den wereldkiijg de harten met een dreiging van onbegrensd leed verontrustte, drong zich ook de vraag op of bet Diet noodig zou zijn on middellijk afstand te doen van al hetgeen dienen moest niet voor on misbaar onderhoud, maar voor ver aangenaming van het leven. Niet in alle kalmte, onder over weging van pro en contra werd zij gesteld. Paniekachtige bevliegingen brengen ons nooit tot rustig nadenken. Toch was er groot verschil in de wijze, waarop onderscbeideu personen op den schrik reageerden, en in handelingen, waartoe zij onder den eersten indruk overgingen. Er zijn inderdaad dingen gedaan, die bij latere beschouwing wel wat dwaas leken. Men heeft uitstaande gelden binnengehaald, voorraden in geslagen, uitgaven stopgezet, dienst personeel afgedankt, verbintenissen losgemaakt, alles om zich te beveiligen tegen den opgestoken storm. Dat het bij ons, dank zij den ge lukkigen loop der omstandigheden, dank zij bet krachtig en beleidvol optreden van menschen, die juister begrip en meer te zeggen hadden dan de anderen, toch nog zoo goed is gegaan, rechtvaardigt niet heeiemaal den spot, die vervolgens het deel is geworden van de beangstigden. Ware bet anders geloopen, men zou misschien een wijze voorzichtigheid genoemd hebben wat achteraf niemand zonder Doodzaak erkennen zou, dat hij had meegemaakt. Onder de vraagstukken, die toen plotseling een zoo dreigend aanzien verkregen, is er toch tenminste één, dat is blijven bestaan, en nog altijd zonder oplossing bleef. Ons opschrift wijst het aan. Moeten zij, die zonder nadeel te doen aan hoogere belangen, zich eemge weelde kunnen veroorloven, daarvan afzien, zoolang de economische moeielijkheden, die den oorlog ver gezellen en er het gevolg van zijn, zullen voortduren? Velen, die voor een jaar zonder aarzelen hier ja gezegd zouden hebben, en door hun houding toonden dat ernstig te meenen, zijn er van terug gekomen. De hooge golf is de opper vlakte weer genaderd, de grijnzende wolf is gebleken een groote hond te zijn, dien men een beetje moest ontzien, maar die geen mensch verslinden zou. Toch is dat eerste niet overbodig. De banen zijn lang nog niet geëllend, langs welke bet herstel moet komen van de welvaart, door den oorlog zoo ruw geschokt. Het is daarom noodig, zoo het eenigszins mogelijk is, een appeltje voor den dorst te behouden, en uitgaven te vermijden, die over bodig zijn te achten. Als algemeen beginsel is die stel ling toelaatbaar. Zij is het natuurlijk op bijzondere wijze ten aanzien van de lieden, die de theorie van het una ons de zond vloed» zijn toegedaan en door fictieve, in de lucht hangende suitgaveni, van welke niet te zeggen is, of zij tot werkelijke zich ontwikkelen zullen, gedurende dien overgang de genietin gen, waarmee zij verband houden, alvast weten te bemachtigen. In tijden van crisis speelt het crediet een be langrijke rol; wie er misbruik van maakt, begaat een ernstig vergrijp tegen de gemeenschap. Er zijn toch altijd nog menschen, die er volstrekt niet van houden, kteeren te dragen en spijzen te ge nieten, die eigenlijk nog aan anderen behoorenvoor wie het woord gelde lijke verplichtingen zoo goed als niet bestaat, eenvoudig omdat zij ze niet aangaan. Dat maakt het leven ge makkelijk. Voor dezen neemt het weelde-vraagstuk dezen vorm aan Kunnen wij tusschen uitgaven en inkomsten een zoodanig evenwicht brengen, dat de gevaren der naaste toekomst ons niet geheel onvoorbereid vinden, en wij niettemin aan de maat schappij niet onthouden, wat haar toekomt Want men vergete niet, bet draagt, behalve een individueel, ook en zelfs in de eerste plaats een collectief karakter. Zoo is het ook steeds be schouwd. Sinds de oudste tijden, in onderscheiden Oostersche en Wester- sche landen, onder de meest verschil lende stelsels van regeering, is bet aan de orde geweest en heeft men getracht er een oplossing aan te geven, die nooit voldeed: tal van regelingen, voorschriften, beperkingen zijn ge maakt, die kort daarna weer in on bruik geraakten. Als bij instinct werd gevoeld, dat bet niet in orde was, den eenen mensch de gelegenheid te laten, veel meer naar zich toe te balen dan zijn onderhoud in uitgebreiden zin vereischte, terwijl de ander in de onmogelijkheid bleef verkeeron, zich zelfs hel onontbeerlijke te verschaffen geoordeeld werd, dat de weelde aan den eenen kant oorzaak was van ver arming aan den anderen. Het een voudig rijmpje, welks oorsprong aan een nederige toch welvarende dorps omgeving is toegeschreven: Wij heb ben geenen edelman, wij hebben ook geen bedelman, schijnt uitdruk king te geven aan de voldoening over een toestand van economisch even wicht, onder welks invloed het maat schappelijk welzijn en het persoonlijk geluk gestadig opbloeiden. Maar dat alles is niet geheel waar, zelfs niet voor het grootste gedeelte. Afstand doen van weelde zou zijn alle gedachte aan maatschappelijken vooruitgang vaarwel zeggen. De moge lijkheid, aan weelde-eischen voldoening te geven, roept krachten te voorschijn, om ze te bevredigen; hun drang is levensvoorwaarde voor de nijverheid. Het is niet anders, de materieele be hoeften wisselen van aard cd nemen toe in omvang naarmate de geeste lijke gesteldheid anders wordtonder ling werken beide op elkander in. Weeldedrang schept werkzaamheid en draagt bij tot de bezieling der kunst. Na zullen wij niet zeggen, dat er altijd en overal harmonie is tusscben geestesbeschaving eu weelde ontplooi ing, en eveDmin ontkennen, dat er is een geestesrichting, die de laatste op den achtergrond houdt. Ook in een voudige omgeving, en zonder dat er naar gestreefd werd aan deze een sterke schittering te geven, zijn wel groote dingen gedaan, die een vorde ring in beschaving beteekenden. Op éthiscben grond moet evenwel een nadrukkelijk voorbehoud gemaakt wordeD. Weelde zich te verschaffen ten koste van een ander, is misdadig. Daarmee wordt niet alleen bedoeld het behalen van luime winsten, door welke een economische druk wordt uitgeoefend, die velen tot aan, tot over de gren zen van de armoede brengt, en wij zijn niet vreemd aan de gedachte, dat deze drang, tot een ongezonde neiging, tot een redelooze manie uit gegroeid, in de zedelijke voorgeschie denis van dezen oorlog een ruim aan deel heeft, maar ook het terug houden van hetgeen wij voor het be houd der gemeenschap, immers ook ons eigen, ons individueel belang I behooren beschikbaar te stellen. Om nog even tot de historie van voor een jaar terug te keeren, vele men schen, die onder den eersten schrik tot onverwijlde vermindering van weelde-uitgaven besloten, zijn begon nen met contributies op te zeggen, vrijwillige bijdragen te onthouden aan allerlei instellingen, waarvan zij door hun toetreding het nut hebben toe gestemd. Wij meenen dit een aanvang aan den verkeerden kant te mogen noe men. Erkenning van de juistheid van de aanbeveling: »Zorg, dat de dingen hun gewonen gang gaan", brengt mede, dat men Diet achterwege blijft met het daartoe noodige te doen. Het weelde-vraagstuk heeft scherpe kanten: maatschappelijke zoowel als zedelijke. Met een bevredigende op lossing van gene zullen wij vooreerst nog niet klaar komen. Die van de laatste is een zaak van bet individueel geweten, en daarom is een aansporing aan allen om er toe mede te werken, hier op baar plaats. Een motie der Duitsche socialisten. De nHumanitéd, die al van andere tot de Duitsche regeering gerichte verzoekschriften om niet tot annexatie van vreemd gebied over te gaan ge wag heeft gemaakt, brengt thans den tekst van een motie, op 23 Juni door bet bestuur van de sociaal-democra tische partij en van de socialistische groep in den Rijksdag aan den rijks kanselier toegezonden, welke molie tot nu toe in geen enkel Duitscb blad gepubliceerd is. De sociaal-democra tische partij acht het, aldus de motie, naar aanleiding van de steeds meer op den voorgrond tredende neigingen, om aan den oorlog het karakter van een veroveringsoorlog toe te kennen, haar plicht te herinneren aan bet geen de partij bij het begin van den oorlog in den Rijksdag heeft verklaard Wij willen een vrede, die vriendschap met de naburige volken mogelijk maakt. Dit werd ons ingegeven in de eerste plaats om het belang van ons eigen volk, want alleen een vrede van Historisch romantisch verhaal. 18) Want Radboud had haar er immers op gewezen dat het zeer wel mogelijk zou zijn, dat Pepijn van Herstal wraak zou nemen over den hoon, zijn zoon aangedaan, en dat hij met een talrijk leger zou oprukken en koning Radboud, die op het oogen- blik niet in staat was hem het hoofd te bieden, wellichtslag op slag zou toebrengen, en misschien hem zijn land ontrukken. Dodo wist zeer goed dat het geen onverschilligheid voor het lief en leed der haren was welke Theudesinde in dien gemoeds toestand bracht. Zij had de haren lief, maarzij had hem liever. En zij reden voort. Dodo met een gevoel van onuitspreke lijke weelde en nameloos golnk, Theudesinde in zonderlingo onzekerheid, maar toch meer gelukkig dan ongelukkig. Een heldere lach drong tot hen door. Natuurlijk was het Radboud, die, in de opgewondenheid van zijn negentien jaar, het bloed krachtig door zijn aderen stroomende ten gevolge van den heer lijken rit en der schoone, gelukkige jacht, in buitengewone vrooli|kheid elke opmerking van Ragenfried met geestdriftige instemming begroette en den Neustriër toch den besten kameraad ter wereld vond, het betreurende dat het ophanden zijnde ver trek van het gezantschap hem weldra van zulk een aangenaam kameraad berooven zou. Die lach van Radboud deed Theudesinde opschrikken. Zij wendde snel het hoofd op zijde en keek haar metgezel aan. Dodo beantwoordde dien blik met een oogopslag waarin bewondering en liefde gemakkelijk te lezen waren, maar zijn mond sprak toch heel kalm zonder de minste verheffing van stem: „Wilde u iets zeggen, prinses?" Een donkere, verwijtende en toch liefdevolle blik trof zijn oog. „Prinses! Noem mij geen prinses, tenzij ik u prins mag noemen. Wij hebben elkander lief, dus wij zijn gelijk. Gij zijt mijn prins, mijn Weer vloog die half spottende trek over Dodo's gelaat. Theudesinde zag het en het verbijsterde haar. Het was iets raadselachtigs voor haar. Dodo, alsof hij met eenige moeite zich dwong tot hetgeen hij ging zeggen, zag Theudesinde ernstig aan, en begon toen: „Prinses I" Een ongeduldige beweging van Theudesinde, maar Dodo, hoewel hij liet merken dat hij die beweging had gezien, vervolgde kalm„Laat mij u zoo noemen, het is de dienaar van Grimoald die tot de aanstaande gemalin van den hofmeier van Neustrië spreekt." Theudesinde wierp hem een donkeren blik toe. „Prinses, woorden kunnen het geluk niet vertolken, dat uw genegenheid bij mij opwekt, maar u hebt mij de spottende woorden van uw broeder medegedeeld en die woorden bevatten een waarschuwing, en hebben mij, nadat het een oogenblik mij duizelde, na het verbijsterende geluk dat mij overstroomde bij de bekentenis door u gedaan, geleerd op mijn hoede te zijn. Zij riepen mij uit zalige vergetelheid tot de werkelijkheid terug. Dodo, de dienaar van den machtigen Grimoald, was bezig dezen het hart van zijn bruid, zijn aanstaande gemalin, te ont stelen. En nu is de machtige hofmeier wel, zooals men zegt, een zachtzinnig, vriendelijk man, maar de zachtzinnigste, vriende lijkste man ter wereld zou toch wel in woede ontsteken als hij tot de ontdekking kwam, dat een kleinood hem op slinksche wijze was ontroofd, vooral als dat kleinood van zulk een onschatbare waarde is." Weer die ondeugende flikkering in Dodo's oog. Theudesinde bloosde. Blij, vragend onderzoekend zagen haar oogen hem aan. Dodo vervolgde. „Als Grimoald bemerkte dat het hart van Theudesinde

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1