NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
Nu. 76.
Woensdag 22 September 1915.
44e jaargang.
i&AJui cav wine.
De Firma A. LEWEJN STE1N
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
UITSLUITEND VOOR DE LEZERS
VAN DIT BLAD.
KAARTVAN NEDERLAND.
CRITI EK.
DE OORLOG.
PRINSES THEUDESINDE.
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moet voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lewenstcin' machine aan
praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste
Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort.
UTRECHT, CllOORSTRAAT 14.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
Afzonderlgke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 37. Telephoonn. 09.
ADVER1ENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent.
Groote lettera en vignetten naar plaatsruimte.
Tegen inwisseling van de BON voor
komende op de derde pagina van dit
nummer, kan men aan ons Bureau,
tegen betaling van vijf en twintig
cents bekomen een tot den laatsten
tijd bijgewerkte
Deze Kaart in acht kleuren gedrukt
beeft eene afmeting van 71 X 85 c.M.
Bij toezending van 40 cents wordt
deze Kaart franco per post toegezonden.
Voor niet lezers is de prijs een
gulden.
Het recht van critiek behoeft niet
verdedigd te worden; ieder die een
oordeel uitspreekt, op welk gebied
ook, oefent het uit zonder daarbij
een brevet van bevoegdheid over te
leggen.
Dat geldt in de eerste plaats op
zedelijk gebied, waar wij allen een
woord hebben mede te spreken bij
elke passende gelegenheid. De daden,
verricht door personen in onze om
geving en de woorden, door hen ge
sproken, leveren ons onderwerpen van
beschouwingen, die niet zelden uit-
loopen op een uitspraak omtrent hun
kaïakter. Somtijds gaan wij nog veel
verder, richten den blik op figuren,
die in de hedendaagsche geschiedenis
op den voorgrond treden, bouwen met
de weinige gegevens, die wij omtrent
hen kunnen machtig worden, een
voorstelling van hun persoonlijkheid
op, er. zoo hebben wij dan een stukje
geschiedenis voor eigen gebruik pas
klaar weten te maken.
De meeste menschen stellen zich
met dat weinige tevredenzij hebben
het zich tot 'n soort van geestelijk
eigendom gemaakt en, gelijk 't het
geval is met ieder, die niet veel bezit
in de wereld, zijn zij ook bereid dat
schamel goed met nadruk te verde
digen.
Slechts weinigen beseffen ten volle
de groote moeielijkheid van een oor
deel, inzonderheid over hen, die op
de geweldige gebeurtenissen van den
tegenwoordigen tijd invloed hebben.
Het aan den weg timmeron van dezen,
waardoor hun doen en laten aan de
openbaarheid is prijsgegeven, is voor
een groot deel schijn, in dien zin,
dat het hen zeer onvolledig teekent,
wijl hun belangrijkst gebeuren in 't
verborgen, achter de schermen plaats
heeft. Voorts moeten wij al de om
standigheden kennen, die leiding geven
aan hun handelingen en die bun woord,
in klank en geschrift, beheerschen,
de betrekkingen, waarin zij staan
tot hun medespelers in het wereld
drama. Van dat alles is den besten
onder degenen, die reeds nu, en
't verheugt ons zeer dat zij het doen,
want elke bijdrage tot vermeerdering
van kennis is welkom, trachten
vast te leggen wat, onder de pen van
den toekomstigen geschiedschrijver,
nog velerlei aanvulling en wijziging
zal moeten verkrijgen. De voorzich
tigheid en ook de rechtvaardigheid
eischen dat wij aan ons oordeel niet
die vastheid geven, waardoor wij van
een herziening zouden worden afge
schrikt.
Een soortgelijke houding, ofschoon
niet zoo volstrekt, moet onze critiek
kenmerken, als wij haar in eigen
omgeving toepassen.
Natuurlijk weten wij van onze naaste
familieleden en van de ambtgenooten
iets meer dan b.v. van sir Edward
Grey of grootvorst Nicolaas; maar
is dat meerdere wel voldoende om van
volledige bekendheid te mogen spre
ken? Mensclienkennis is een voornaam
ding om door de wereld te komen,
en wij kunnen er ons nooit genoeg
op toeleggen; maar bet is er mee
als met alle wetenschap, hoe dieper
wij er in dooi dringen, des te sterker
gaan wij gevoelen, eigenlijk nog weinig
te weten. Doch evenmin als die be
trekkelijk onvoldoende kennis onge
bruikt wordt gelaten, vinden wij het
noodig die andere, welks door het
leven zelf is aangekweekt, niet te
benuttigen. Dat kunnen wij slechts
doen door een eerlijke critiek, die
rekening houdt met alle waarneem
bare omstandigheden, en alle gege
vens eerlijk verwerkt.
Aan dat laatste ontbreekt het wei
eens. Er zijn misschien onderscheiden
redenen voor te vinden, maar aan
onpartijdigheid, aan die soort, welke
wij met de veihollandsching van een
bekend bastaardwoord svoorwerpelijk-
heidc zouden kunnen noemen, komen
wij meestal te kort. Een gezegde, dat
onze ijdslbeid op baar hoede doet
zijn, mishaagt licht; een daad, die
onze belangen bedreigt, roept den
tegenstand wakker. Nu beoordeelen
wij die beide niet op zichzelf, maar
in verband met hun vermoedelijke
uilwerking, en dus ongunstig. Tege
lijkertijd schrijven wij die toe aan
beweegredenen, welker bestaan op een
karakterfout zou wijzen. Hier is een
van de vele gevallen geschetst, waarin
gemis van objectiviteit ons op een
dwaalspoor brengt, aan ons oordeel
een verkeerde richting geeft, onze
critiek onrechtvaardig doet zijn, en
al zoo het tegendeel uitwerkt van
hetgeen in ons streven naar vermeer
dering van menschenkennis behoort
te worden in het oog gehouden.
Critiek stelt zich ten doel, gebre
ken aan te wijzen. Wanneer zij dat
doet, oprechtelijk en zonder eenige
min of meer boosaardige bijgedachte,
en de volging met het besef van eigen
onvolkomenheid niet loslatende, dan
erkennen wjj haar waarde en aan
vaarden wij haar aanwijzingen om
ze misschien! te volgen. Maarzijzelve
moet geleid worden door 't hoogste
wat er bestaat, door liefde.
Van de critiek op het terrein van
letteren en van kunst wordt weieens
gezegd dat zij niet moest worden uit
geoefend dan door wie persoonlijk iets
voortreffelijks heeft voortgebracht op
datzelfde gebied. De stelling is betwist
baar, maar heeft toch iets aantrek
kelijks. De ernstige werker is alleen
in staat, de moeilijkheden van den
arbeid te waardeeren, hij weet, hoe
geworsteld moet zijn met de taal of
met de stof om uit te drukken wat
de ziel vervult, en hoe vaak, trots
alle inspanning, het voortgebrachte,
het allereerst in het oog van den ma
ker, blijft benedeu bet gedroomde.
Die ervaring stemt tot behoedzaam
heid, en doet, ook bij het naar voren
brengen van gebreken, de goede hoe
danigheden niet aanmerken als iets
dat zonder onrechtvaardigheid kan
veronachtzaamd worden.
Zoo moet het ook gaan met een
critische beschouwing van de menscbeu-
wereld, met al haar onbeminnelijkhe
den. Wie slechts deze in het oog vat,
ziet slecht. Een Fransch schrijver wist
óhs te vertellen dat men onder de
Irokeezen, waarmee bij zijn waarde
tijdgenooten bedoelde, slechts kan le
ven, als men tegelijk doof, stom en
blind is. Een ander verklaarde dat,
hoe meer hij de menschen leerde ken
nen, hij des te meer van de dieren
ging houden. Als dergelijke uitingen
ernstig zijn bedoeld, gewoonlijk
zijn zij het niet! dan getuigen zij
sterk tegen wie ze uitspreekt. Z'n
verstand moest hem weer weerhouden
van zulk een oordeel, dat slechts op
enkele daadzaken kan berusten, ver
geleken met het ingewikkeld samen
stel van oorzaken, die tot het zicht
baar gevolg hebben geleid. De echte
soort van menschenbaters bestaat, ge
loof ik, slechts in onze verbeelding.
Laten wij critiek blijven voeren,
ongetwijfeld, met aandacht in het
waarnemgn en scherpzinnigheid in de
gevolgtrekking, beginnende met zeer
strenge zelfcritiek. Want hier geldt
wèl, dat om eigenlijk recht van spre
ken te hebben, men zelf wat goeds
moet hebben voortgebracht. De toets
steen der moraal is onzuiver, als eigen
moraliteit niet deugt. In het algemeen
vallen ons het eerst en het sterkst de
tekortkomingen op, waarvan wijzelf
niet vrij zijn. Ook dit is een wenk.
Wat er nog meer op het oostelijk
front voorviol.
De val van Wilna is wel het voor
naamste nieuws, dat de stafberichten
ons sedert Zaterdag hebben gebracht.
De aanvallen op Dunaburg of Dwtnsk
duren voort, gedeelten van de vóór
stellingen moeten reeds door de Duit-
schers genomen zijn.
Tusscheu de Wilna en de Njemen
is het Russische front op verscheidene
plaatsen doorbroken en hebben de
Russen den terugtocht aanvaard. Zij
verloren 26 officieren en 5380 minderen
aan gevangenen en 16 machinegeweren.
Het leger van prins Leopold van
Beieten is ten zuiden van de Njemen
al een beel eind gevorderd aan den
oostkant van de Sczcara ofSjara, een
zijrivier van de Njemen.
Mackensen's soldaten breiden het
door hen bezette gebied thans aan
weerszijden en ten oosten van Pinsk
uit. De buit, bij de achtervolging naar
Pinsk gemaakt, is gestegen tot 21
officieren en 2500 man en 9 machine
geweren.
Ten zuiden van de Pripet blijven
Historisch romantisch verhaal.
26)
Toen begon echter hun tegenspoed. De hemel, die lang
dreigend zwart gezien had, begon zich plotseling te ontlasten.
In stroomen plaste het water neder en een felle zuidenwind
joeg hun de regenvlagen achterna.
Wel was het lastig zoo bestookt te worden, maar aangezien
zij gelukkig den wind dus achter hadden, schoten zij nogal op.
Nadat het echter een uurtje geregend had, kwam het water als
in beken tusschen de duinopeningen uitschieten en stortte in
stroomen op hen neder.
Geheele greppels en rillen werden plotseling in den zachten
bodem gevormd en bij de heerschende duisternis liepen de
paarden elk oogenblik gevaar in een kuil te stappen en neer te
Btorten. Dit had Feiirir al een paar keer bemerkt en als een
verstandig beest begon hij den draf te laten varen en heel
langzaam te loopen. Het hielp niet veel of Grimoald hom al
met woorden en het drukken van zijn knie aanzette. Toen hij,
daar het langzaam rijden hem begon te verdrieten, ten eerste
omdat hij niet vooruit kwam en ten tweede omdat hij hoe
langer hoe natter werd, Fenrir even de sporen gaf, begon het
paard, door de pijn gedreven, wel even hard te loopen, maar
deed een oogenblik later zulk een gevaarlijken stap in een
kuil, dat het maar woinig scheelde of paard en ruiter waren
tegen den grond geslagen.
Grimoald begreep nu dat het maar beter was zich aan het
instinct van Fenrir over te geven. Werd het pad beter dan
zou het dier ook wel sneller gaan loopen.
Wat Bruin betreft, deze volgde geduldig Fenrir. Liep Fenrir
sneller dan deed Bruin het ook. Vertraagde Fenrir den pas
dan volgde Bruin dat voorbeeld. Alle woorden of kniedruk-
kingen of rukken aan do teugels door Tjeerd hadden op het
dier geen invloed, zoo zij niet in overeenstemming waren met
de houding door Fenrir aangenomen.
Het goot nu alsof het met bakken van den hemel werd
gestort en het was zoo donker dat Tjeerd zijn reisgezel uit het
oog verloor, zoodra deze maar eenige passen voor wa9.
Tot overmaat van ramp had de hevige wind oude takken van
hoornen en struiken op de helling der duinen afgescheurd welke
nu door het afstroomende water werden medegesleept en midden op
het pad geworpen dat door de ruiters werd gevolgd.
Het gevaar, over die takken te struikelen, nam elk oogenblik
voor de paarden toe. Wel dacht Grimoald er over, meer naar
het Oosten een pad te zoeken, maar hij ontdekte daar niets dan
zwaar geboomte of groote plassen en begreep, bij de heerschende
duisternis, daarin volstrekt niet te zullen vooruitkomen. Hij
vernam dan ook van Tjeerd, dat dit een groot woud was, dat
zich met enkele gapingen uren ver naar het Noorden uitstrekte.
Intu8schen werden de ruiters doornat en Grimoald kon niet
nalaten, een oogenblik te denken, wat zij in Neustrië wel
zouden gezegd hebben, als zij hem in dezen treurigen toestand,
midden in den nacht, onder hevige stortbuien, in een onbe
kende streek en gevolgd door slechts een enkelen Frieschen
knecht, hadden kunnen zien. Was dat de machtige hofmeier,
die over een talrijken hofstoet en een machtig leger kon be
schikken!
„Och, och," mompelde hij bij zieh zeiven. „Wat doet iemand
al niet vooreen paar mooie oogen."
Het was nu ongeveer drie uur. Over ruim een uur zou de
dag aanbreken en dan hoopte Tjeerd aan het Spaerne te zijn.
Was hij maar eenmaal daar, dan was het grootste deel van
het leed voorloopig geleden. Alleen als do regen echter op
hield, kon er eenige verbetering komen.
Spreken deden de beide reizigers nagenoeg niet. De harde