nieuwe Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. lïwiisiiZiïÊ FEUILLETON. No. 36. Woensdag 3 Mei 1316. 45e jaargang De Firma A. LEWENSTEIN UTRECHT, CI1 OORSTRAAT 14. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. DE OORLOG. Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht worden, zoo berichten wij dat op al onze Naai machines nevenstaand handelsmerk moet voor komen. Men late zich onder welk voorwendsel ook geen nagemaakte Lewenstein' machine aan praten. Voor Amersfoort en Omstreken eenigste Agent W. KOMMER, Krommestraat 24, Amersfoort. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlgke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 09. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/, Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Koet-el-Amara gevallen. Na een beleg van 143 dagen is de versterking, waarin generaal Town- sbend, toen de slag bij Ctesiphon zijn tocht naar Bagdad stuitte, zich voor bet overmachtige Turksche leger terugtrok, gevallen. Doch niet de numerieke overmacht des vijands bracht de sterkte, die zoo dapper heeft standgehouden, ten val. Honger en ziekte hebben generaal Townshend gedwongen te capituleeren en zijn 13000 man sterke legercorps, op genade of ongenade aan den vijand over te geven. Wat echter de onmiddellijke oorzaak van den val van Koet-el-Amara ook zij, Engeiand heeft voor den tweeden keer tegenover de Turken een ernstige nederlaag geleden; de tocht in Meso potamië, na bet toetreden van Turkije tot de Centralen ondernomen, later voortgezet om het moreele effect, dat de Balkannederlagen in het oosten mochten hebben gewekt, uit te wis- schen, is op een even smadelijk fiasco uitgeloopen als de Engelsch Franscbe poging om de Dardanellen te forceeren. Men weet, hoe aanvankelijk generaal Townshend zegevierend zijn troepen door het oude Tweestroomenland leidde tot het bekende Ctesiphon, waar de Turken hem echter den verderen opmarsch beletten en terugdrongen naar Koet-el-Amara. Hier in deze kriie van de Tigris versterkten de Engelscbe expeditietroepen zich en werden ze door liet Turksche leger, dat echter onder Duitsche leiding stond, ingesloten. Talloos zijn de pogingen geweest, door de Engelschen aangewend om bet bij Koet-el-Amara belegerde korps te ont zetten. Uit de meer naar de Perzische golf gelegen steunpunten Amara en Bassora rukte eerst generaal Aylmer op, die later door Gorringe vervangen werd, doch hoe het Eogelsche leger zich inspande, het heeft op geen der beide oevers zich tot aan de inge- slotenen kunnen doorslaan. Eenig succes werd behaald bij Felahieh, doch bij Sunn-i-yat verhief zich weer de onwrikbare Turksche muur, waarop de troepen van Gorringe zich te pletter liepen. Approviandeering van de hongerende troepen per vliegmachine, 't is ge probeerd, doch deze dienst liet de Engelschen iri den steekeen schip met levensmiddelen, de laatste week afgezonden, is niet tot zijn bestemming kunnen komen en is den Turken in handen gevallen. Toen dit laatste middel mislukt was, schijnt de moedeloosheid zich van de Britsche verdedigers te hebben meester gemaakt, en terwijl het ontzettings- leger zich op 23 K.M. afstand bevond, doch door de loopgraven aangelegd onder leiding van niemtnd minder dan den dezer dagen overleden Von der Goltz pasja gescheiden, beeft gene raal Townshend zich overgegeven. De Turksche, Duitsche en Oosten- rijksche pers juicheQ natuurlijk om dezen slag het prestige der Engelschen toegebracht. Uit Turksche telegrammen blijkt, dat de bezetting 13.300 man telde; de Engelscbe regeering spreekt van 9000, n.l. 3000 Engelschen en 6000 Indiërs. Over den buit loopen de be richten nog zeer uiteen. De Duitsche bladen stellen vooral in het licht, welke moreele uitwerking het Turksche succes zal hebben. Deze mare, zegt er een, ijlt door Perzië, Afghanistan en Britsch Indië. De spanning tusschen Amerika en Duitschland. Op feiten berustend nieuws over de Duitsch-Amerikaansche verhouding is er niet. Gerard, de Araerikaanscbe gezant is nog niet uit bet hoofdkwar tier terug. Er is omtrent de redactie van de Duitsche antwoord-nota dan ook nog niets bekend. De meeste Duitsche bladen laten de zaak dan ook rusten, doch van conservatieve zijde wordt op zoo fel mogelijk door zetten van den duikboot-oorlog aan gedrongen. De Engelsche berichten zeggen, dat op het Duitsche gezantschap te Was hington nog optimisme beerscht, aan buitenlandsche zaken in de Ameri- kaansche hoofdstad moet men echter deze gevoelens niet deelen. De Amerikaanscbe bladen schrijven, zoo zegt Havas, dat de regeering der Vereenigde Slaten niet met Duitsch land kan praten voor en aleer deze natie zich aan de eischen van president Wilson heeft onderworpen. Het volstrekte stilzwijgen van staats secretaris Lansing wordt opgevat als een bewijs van de onwrikbare vast beradenheid der regeering. Uitvoer uit Duitschland. Alle uitvoer uit Duitschland van heeren- en dameskleedingstukken en stuffen, vervaardigd van wol, halfwol en katoen is, ingaande 1 Mei, officieel verboden. Wat vóór 15 Maart besteld en vóór 15 April gefabriceerd was en wat vóór 30 April in verzending ge bracht is, mag uit gevoerd. De uitvoer van bedoelde artikelen van zijde of minstens balfzijde blijft toeg6slaan. Hbl. In het hoofdkwartier van den dood. Omtrent den mijnenoorlog bij Fri- court schrijft Philip Gibbs, een bij zondere correspondent van de «Daily Chronicle« het volgende: »Fricourt zelf, dat ik vanuit een uit zandzakken opgebouwde schuil plaats kon zien, is een sombere plaats. De geesten des kwaads hebben er liun verblijf opgeslagen en het is vol komen door ontploffingen vernield. Op het kerkhof zijn de graven open gescheurd door de granaten en de boomgaard er omheen zal dit jaar geene vruchten dragen aan zijn ver dorde takken. De kerk, in bet midden van het dorp, is nog slechts een ellendige ruïne, maar de muren glanzen nog wit in 't zonlicht temidden van de puinhoopen van huizen en zwart geblakerde schuren. Vóór den oorlog was het een mooi Franscb dorpje. Nu is het in Duitsche handen een hoofdkwartier des doods en er heerscht een angstwek kende stilte, waarin geen geluid van eenig levend wezen weerklinkt. Links van bet dorp, achter een boscbje dat van de verte een harige rups ïykt en op den hoogen grond boven onze loopgraven, staan nog zes of zeven hooge boomen die het kanon vuur nog gespaard heeft en temid den daarvan verrijst een groot crucifix, waaraan een Christusbeeld hangt. Als ik het geluk had gehad, een groot dichter te zijn, dan zou ik een gedicht wijden aan dat beeld aan het kruis boven de mijnenvelden van Fricourt, want dat beeld van srnart en zelfopoffering ziet neer op de mid delen waarmede de menschen elkander dooden en er is op die velden, die van tijd tot tijd door ondergrondsche ontploffingen geschokt worden, niets anders te zien. De Franscben hielden dit terrein vele maanden bezet en nog liggen er in de omwoelde aarde stukken van blauwe uniformen. Er is hier bij den »Tambour» hevig gestreden geworden en het waren de Fransche mijnen die het eerst den grond van het Bois Francais in de lucht wierpen. Nu is er daar geen bosch meer. Geen enkelen boom is er nog van over zelfs geen gevallen stam ziet men er meer. Het is een chaos van bruine aarde, waarin zoovele mijnen ontploft zijn, dat de kraters tot vormlooze ineenloopende gaten heeft gemaakt. Zoo ziet het er in den Tambour uit en ook langs de geheele linie van het No man 's land (Niemansland), dat zich tusschen de loopgraven ongeveer een meterbreeduitstrekt.Onzemineurs zijn hier, naar ik verneem, den vijand de baas en doen den vijand meer kwaad, dan de Duitschers ons door hunne représailles. Het is wel geen mooie manier van vechten, maar de oorlog is nu een maal niet meer bet schitterende spel, waarvoorromantisch aangelegde lieden, die de werkelijkheid niet kennen, het nog altijd houden. Het is geen aangenaam verblijf voor een bezoeker, daar in de eerste loop- gravenrjj bij Fricourt. «Wij zullen hier maar niet lang blijvend zeideeen jonge officier, die mij naar de gevechts linie had begeleid. «Het is eiggenoeg voor de mannen die hier moeten blijven.» Die mannen echter, wier plicht het is daar te blijven, schijnen er niet veel om te geven. Zij kwamen met hun eetgereedscbap om het middag maal te halen en grinnikten vroolijk toen ik zeide, dat de soep lekker rook. Op den bodem van een diepen schacht, die de Franschen hier maanden ge leden hebben gegraven, maar die nu niet gebruikt wordt, zat een groepje jonge soldaten kaart te spelen. Daar klonk uit de door Franschen gegraven schuilplaatsen, 10 Meter onder den grond, gezang op. Zij leken wel zorge loos, onze dappere mannen, ofschoon er misschien over een paar dagen in het officieele communiqué weer een regeltje zal staan «Gisteren was er weder eenige mijneDactie bij Fricourt.» 23 Naar het Duitsch van Estclla ScliOnberg. „O!" riep zij uit, „wat hij deed, verdient nog heden geen vergiffenisOmdat ik hem, die in trotschen overmoed het waagde, aanzoek te doen om de hand van een freule van Dorsen, afwees, wreekte hij zich later, door mij bij Graaf Teinacli, mijn verloofde, te be lasteren, zoodat deze ter elfder ure van eene verbintenis afzag. Nog kookt mijn bloed, als ik denk aan den smaad, die ons gansche geslacht daardoor werd aangedaan „En is er nooit een verzoening tot stand gekomen vroeg Philip, die zeer goed op de hoogte was van de geschiedenis. „Nu, mijn broeders duelleerden natuurlijk met beiden, Manstedt en den graaf, en van beide zijden is ook eenig bloed gevloeidmaar verdere gevolgen had de zaak niet. Dat wij echter voortaan alles, wat den naam Manstedt voert, verachten, behoef ik u wel niet te zeggen." „Zeker nietsprak de meegaande zaakwaarnemer. „Ik kan zoo denken," voegde hij erbij, „dat uw neef, dokter van Gerstein, den naam in uw tegen woordigheid niet heeft uitgesproken." „Toch wel, Strecker!" riep zij levendig uit. „Voor korten tijd nog, toen ik hem vroeg naar zijn kennissen hier in de stad, noemde hij hun naamen het lijkt wel, alsof het heele verleden hem onverschillig was, want hij vertelde mij, dat Virginie Manstedt een lief meisje en haar vader een joviale oude heer is „Een onbegrijpelijke onachtzaamheidzei Philip half binnensmonds, maar luid genoeg, om verstaan te worden. „Nietwaar?" vroeg zij, „een onachtzaamheid, die in mijn tijd niet zou voorgekomen zijnEn zou mijn neef, dokter van Gerstein nog verder gaan, zou hij werkelijk ernst maken van die verloving, nu ei, wij leven toch nog en hebben ons laatste woord nog niet gesproken! Het is in onze familie meer ge beurd, dat een testament veranderd werd." Deze woorden sprak de oude dame meer tot zich- zelve dan tot haar toehoorder, maar toch sprak deze: „O ja, zeker, de kroniek van het huis van Dorsen heeft zulke gevallen aan te wijzen. Een ongehuwde burgemeester van Dorsen heeft eens, ongeveer hon derd jaar geleden, in zijn laatste uur de kinderen zijner zuster, die zijn erfgenamen zouden zijn, maar die, ik weet niet wat, misdaan hadden, al zijn have en goed onttrokken en het verdeeld onder zijn dienaren, zoodat zijn naam in het gansche land door allen geprezen werd nog vele jaren later." De oude dame knikte den spreker vriendelijk toe en hiermede was het onderhoud geëindigd.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1916 | | pagina 1