■HUW E
Nieuws- en Advertentieblad yjÊ6T
oar de Provincie Utrecht. fgp
FEUILLETON.
GESCHIEDENIS EENER MOEDER.
No. 76.
Woensdag 20 September 1916.
45e jaargang
De Firma A. LEWENSTEIN
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG;
EENENQUETE OVER HOLLAND.
DE OORLOG.
10)
Jz.
w AA. a S m W H
Aangezien ons gebleken is dat er onder onzen
naam zeer ondeugdelijke Naaimachines verkocht
worden, zoo berichten &ij dat op al onze Naai
machines nevenstaand handelsmerk moot voor
komen. Men late zich onder welk voorwendsel
ook geen nagemaakte Lcwcnstein' machine aan
praten. Voor Amersfoort cn Omstreken eenigste
Agent W, KOMMER, Krommeatraat 24, Amersfoort.
UTRECHT, CHOORSTRAAT 14.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 1.
Franco per post door het geheele Rijk 1.15.
Afzonderlijke Nummers 5 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 09.
AD VEHÏ ENTIÊN:
Van 16 regels 0.60; iedere reg9l meer 10 Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
(In de «Revue des Deux Mondesa).
In het Augustusnummer van de
«Revue des Deux Mondesa geeft de
bekende Franscbe journalist Maurice
Gandolphe een artikel «CbezlesNeu-
tres. Er.quète en Hollande«, waarin
bij zijne indrukken weergeeft van een
reis, die hij eenige maanden geleden
door Holland heeft ondernomen, en
van de houding en den gemoedstoe
stand van de Hollanders ten opzichte
van den oorlog.
Wij laten hieronder eenige opmer
kingen en verklaringen van den heer
Gandolphe volgen
«De Hollander wil alleen zijn; dit
volk van edelmoedige hospitaliteit
wenscht een weinig sociabele politiek.
Het zoekt gaarne zijn ideaal in de
klassieke boutade: «Het is niet een
leeuw, dien Nederland moet vertoonen
op zijn blasoen, het is een egel.#
Holland betracht aldus de handhaving
van een isolement, dat zij nog wel op
den koop toe zorgt zich als heerlijk
voor te stellen tusschen de zware
moeilijkheden van heden en de ver
ontrustende hypothesen van morgen:
bet beweert zich op te sluiten in zijn
neutraliteit. Maar de naburige oorlog
voerenden, ieder volgens het plan, dat
hij bedenkt hechten er aan om die
neutraliteit onschadelijk ofgunstig voor
bun actie te maken. Nederland, dat
niet ten oorlog wil, ziet eiken dag
den oorlog naar zich toe komen.
«Op den drempel van deze enquête#,
schrijft Gandolphe, «dringt zich een
eerst klaarbljjkend feit op. Met uit
zondering van een half dozijn inter
ventionisten, die op hun eigen, per
soonlijk boutje werken, en in ver
spreide orde, bevestigt Holland, zoowel
de regeering als het volk, een wil
van outhouaing, doorgedreven tot de
uiterste grenzen. Iedere Hollander,
die ronduit spreekt, bekent eerst zijn
bezorgdheid om, door alle middelen,
de medesleping in den twist vaD Europa
te vermijden.#
Van minister Loudon, dien hij geestig
«Ie ministre de l'equilibre# (den mi
nister van bet Evenwicht) noemt,
roemt de heer Gandolphe »de onver
moeide virtuositeit, van schok opschok,
van draaikolk op draaikolk#, waarmede
ODze minister van Buit. Zaken in de
grootste moeilijkheden telkens weer
het evenwicht weet te vinden.
Als een bewijs van angstvallige
neutraliteit wordt bet volgende aan
gehaald: «In sommige salons van den
Haag worden de geallieerden 's Maan
dags, Woensdagsen Vrijdags ontvangen;
de Dondei dagen en Zaterdagen zijn
gereserveerd voor de Austro-Duit-
schers. Deze drie dagen tegen twee
baarden ongerustheidmen verklaarde
het door de numerieke en globale
meerderheid der geallieerde gezant
schappen, maar de interventie van
Bulgarije deed de kwestie weer op
leven
Johan de Meester, door Gandolphe
seen der fijnste critici van den Euro-
peeschen geest« genoemd, gaf den
schrijver de volgende definitie van
den toestand
Wij zijn een zeer klein land, dat
zeer groote zaken heeft: al onze moei
lijkheden komen door deze wan-ver-
houdmg. In den Jungle van de mo
gendheden gaan we ie keer als een
arm eekhorentje, dat met zijn groote
staart balanceert om den val van zijn
uiterst klein lichaampje tegen te hou
den de staart van Holland, dat zijn
zijn scheepvaart, zijn handel, zijn ko
loniën. Wij zoeken ons aplomb, door
dit alles te bewegen om ons nauwe
vastelands-leven heen er is veel lenig
heid voor noodig, en het is wèl ver
moeiend
De heer Gandolphe had ook een
onderhoud met den bekenden heer
Kröller, reeder, financier en industrieel,
een der grootste ondernemers van
cosmopolitiscbe zaken in Holland, en»
deze zeide hem o.a.:
»Hoe wilt gij, dat ik een opinie
heb over den Europeeschen oorlog?
Ik heb kantoren te Parijs, te Londen,
St. Petersburg, Algiers, Alexandrië,
gewichtige zaken in Marokko er, Siberië.
Alleen, ik heb óók kantoren in Düssel-
dorf, in Emdon, in Constantinopel, in
Luik, Antwerpen, fabrieken in War
schau. Wilt ge mijn persoonlijke ge
voelens booren, zoo zal ik u zeggen,
dat ik Franscbe schilderijen koop en
dat ik den zomer zou willen door
brengen in Fontainebleau
De beer Gandolphe noemt ons
neutraliteitsgevoel een sabotentio-
nisme#,datzelfseeu eventueele entente
met andere neutrale staten uitsluit
Dr. Colenbrander zeide hierover tot
hem: «Onze geografische ligging, die
ons elke hoop op winst aan de zijde
van een oorlogvoerende uitsluit, ver
oordeelt ons om het eerst de ergste
risico's aan den kant der neutralen te
loopen. Hoe zou Nederland kuunen
toestemmen in een verbond, waarin
de Vereenigde Staten, zoo goed als
onaantastbaar achter bun oceanen, het
overheerschende element zouden ver
tegenwoordigen? Of het militaire
schokken betreft of economische bot
singen, wij zijn, vlak tegenover den
slag, getuigen van den oorlog. En wij
zijn minder kwetsbaar in een isole
ment, dat ons onze geheele vrijheid
van bewegen laat."
Over de »N. O. T.a laat de heer
Gandolphe zich met den hoogsten lof
uit, en bij constateert zelfs: «De
N. O. T. heeft met de belangen, de eer
van Holland op zich genomen", ter
wijl hij het vertrouwen, door de
mogendheden aan dit lichaam ge
schonken, noemt neen onvergelijkelijk
crediet aan de loyauieit van een volk."
De heer Gandolphe noemt dit crediet
goed geplaatst, en geeft als zijn over
tuiging te kennen: «de smokkelarij is
tegenwoordig in Holland teruggebracht
op anecdotische gevallen". Reeds van
af de eerste maanden van 1915, schrijft
hij, houdt de geschiedenis der con
trabande van Holland op en het is
onrechtvaardig, als men de Fransche
openbare meening nog maar steeds
hoort volhouden, dat Holland een volk
herbergt van smokkelaars. Hij erkent,
dat Holland Duitschland van levens
middelen voorziet «maar door wettige
middelen, officieel aan al de oorlog
voerenden aangeboden."
De heer Gandolphe haalt ook de
vruchtbare pogingen aan van de Duit-
schers, om Holland te compromiteeren
door het praatje ingang te doen vinden,
ais zouden in bet begin van den oorlog
Duitsche troepen op Hollandsch grond
gebied zijn geweest. Hij verklaart, na
een strenge enquête, tot de conclusie
te zijn gekomen»Niet één Duilsch
soldaat heeft de grens overschreden,
die nauwkeurig bewaakt is geworden
door het Hollandscbe leger."
Aangaande de stemming van het
volk merkt de auteur het volgende op:
»Wat het volk aangaat, het volk
van de straal, van buiten of van de
zee, zijn instinct blijft onveranderlijk;
de «Moffen# zijn voor hun tegelijk
een voorwerp van vrees en lachlust,
zij hebben iets van een boeman en
een hansworst. De Hollander, bewust
van zijn nationale traditie, verfijnd
door zijn wereldsche rol van «ver-
bindingsagent# tusschen de mogend
heden en de wereld, voelt diep de
grofheid, de lompheid, alles wat er
kunstmatigs en on-afs is in de Ger-
maanscbe kracht. Hij is bang voor
die kracht, waarvan hij wel goed
inziet, dat geen enkel recht de gril
regelt, maar hij kan zich niet dwingen
om haar te respecteeren.#
De heer Gandolphe schrijft tegen
het einde van zijn artikel: nik zal niet
de nuttelooze kieschheid hebbon om
de bevoorrechte sympathiën te ver
zwijgen of te verkleinen, die de Hol
landscbe opinie heeft voor Frankrijk
in den oorlog... En het is met een
dankbare trots, dat ik de onvermoeide,
de trillende hulde mij te binnen roep,
die het volk van Nederland brengt aan
onze natie in de wapenen."
«Nooit," zegt hij, «heeft een penne-
of een potloodstreek Frankrijk ook
maar éven aangeraakt in Holland", en
hij haalt aan, hetgeen de doctoresse
Charlotte van Manen hem verklaarde:
«Ik reken dat er, ondanks Engeland,
op de 100 vaderlanders 92 zijn, die
ten gunste der geallieerden denken;
de 8 procent, die anders denkeD, zijn
zeer oude meuschen, gewoonlijk weinig
intelligent
Een slachtoffer van den oorlog.
(Ware Geschiedenis voor kleine
kinderen).
Dyon, 4 Augustus 1916. Albert
Chaverolles, een kleine Lotbaringer,
woonde vanaf hij een kind was in
een dorpje van de Argonnen. Neu-
villy (Meusë). Zonder moeder korten
tijd na zijn geboorte werd hij opge
voed door een goede grootmoeder,
die baar kleinen knaap aanbad. Dit
kalme leven werd, in September 1914.
onderbroken door de aankomst der
Duitschers, die, ziedend van woede,
vrouwen en kinderen brutaliseerden en
het dorp plunderden en verwoestten.
Albert en zijn oude grootmoeder
vluchtten eu vonden een schuilplaatsin
het kasteel van A vancourt. Verscheidene
dagen gaan voorbij, de Teutonen hebben
hun woede gestild, men ziet er geen
meer. Het kind gaat in de weide nabij
het kasteel zien of de koeien die er
weiden, er nog altijd zijn. Hij kijkt
nieuwsgierig naar alle kanten. Wal
'n bof. Geen Boches! Het kind zal
DOOR JOHANNA STEKETEE.
Dat bericht versloeg vele, vele verwachtingen bitter ter
neer. Jens was zoo goed. Hij hield van mij. Hij droeg mijne
kinderen zulk een warm hart toe. Nu kon hij niets voor ons
doen. En 't ergste was wel, ik had dat zelf uitgelokt. Tot
tweemaal toe had ik hem ten achter gesteld bij anderennu
had hij ook zijne keuze gedaan.
Ik had nog eene kans hem terug te winnen, namelijk deze,
dat zijne echtvereeniging, evenmin gelukkig zoude zijn, als
de beide van mij. Maar ik wilde die kans met geen enkele
gedachte beroeren, zoo valsch-gehoopt wist ik ze van mijne
kant. Want dit voelde ik wel: wanneer de gelegenheid voor
mij open ging, zou ik nu Jens kiezen en geen ander, dan
Jens.
En die intuïtie is veel later jullie weten 't bewaar
heid geworden.
O de beleedigingen, de beleedigingen, eens zoo pijnlijk
doorvoeld, waarvan ik nu moet gaan sprekenze breken mij
opnieuw 't hart. Ik zei jullie al kinderen, dat de laster, welke
zich om mij had verspreid, vóór mij in Holland was aange
komen.
Het praatje ging, dat geen mijner beide kinderen door
hun verschillenden vader was erkeüd en dat ik niets minder,
of meer was, dan eene dame du demi-monde. Erger en be-
leedigender kon 't al niet. Mijn hospita, dit begreep ik al
spoedig aan enkele schuine blikken en bedekte gezegden van
de heele familie een katholiek gezin, dat een winkel in
grafkransen had, man en vrouw met twee dochters had
er ook iets van gehoord, hoewel zij evenmin als iemand hier
het rechte wisten.
De eerste beleediging zeker wel een der meest grie-
vendste was van een dokter. Ach, dat men van een, die
toch aanspraak kon maken op den naam van beschaafd en
wetenschappelijk man, zooiets moest ondervinden! Het was
voor een kleine ongesteldheid van Elize, dat ik een dokter
noodig had. De keuze liet ik aan mijn hospita over. Dit ik
begreep 't eerst later was onverstandig en ontactisch. Ach,
ik was ook nog zoo vreemd, ik voelde me nog niet wèl-thuis
en ik stond zoo alleen.
De dokter kwam, uiterlijk een aantrekkelijk man. Hij was
flink van gestalte en had een dier aantrekkelijke gezichten,
waarvoor ik later altijd zeer op mijn hoede ben geweest en
waarvoor ik jullie, kinderen, nooit genoeg kan waarschuwen.
Zijn oogen schitterden verleidelijk, vol zinnelijkheid. Nader
aanduiden kan ik dit niet. Jullie begrijpen me, of zullen me
begrijpen, zoodra je meer met mannen hebt omgegaan.
Over de ongesteldheid van het kind eigenlijk niet meer
dan een verkoudheid, maar ik maakte me altijd dadelijk
ongerust, omdat ik zoo alleen voor de zorg stond stelde
hij me spoedig gerust.
Daarna begon hij een gesprek met mij, vroeg, of hij 's avonds
eens bij me mocht aanloopen hij was ongehuwd en had
't zoo eenzaam. Hij was zeer animeerend. Ik liet 't toe. Tot
dat ik argwaan begon te koesteren. En niet zonder reden.
Voor ik 't me bewust was, had hij mij gekust. Eu ik wist
me nog juist bijtijds uit een hevige omhelzing te redden,
waarvoor hij de verraderlijke klauwen al naar mij had uit
gestrekt.
Mijn diepe verontwaardiging ziende,' verontschuldigde hij
zich door te zeggenIk dacht dat daartegen niets zou
hebben en ik vond n zoo'n beminnelijke, aantrekkelijke vrouw.
Die nadruk op u zei mij zijn meening onbewimpeld.
Ik heb 'm daarna niet meer gesproken. Ik ontmoette hem
nog wel eens onverwacht op straat, soms op een hoek, andere
keeren, wanneer de liefelijke avondzon de stralen goud-rood
verlichtte, of de zomer-hitte er broeide.
En ik heb begrepen, dat hij uit wraak de laster, die zich
steeds om ons uitbreidde, mede hielp aanwakkeren.
Ach, zulke beleedigingen zijd niet zelden geweest in de jaren,
voordat Jens de reddende hand naar mij uitstrekte. Zij zijn
wel in mijn geheugen gegrifd gebleven, maar waarom zal
ik ze voor jullie opsommen? Je kunt 't je gemakkelijk voor
stellen. Immers Magda en Elize hebben, helaas, al te dikwijls,
dergelijke beleedigingen ondervonden. En die beleedigingen,
mijn kinderen, totaal-onsehuldigeD, aangedaan, griefden mij
nog dieper, dan die, welke rechtstreeks op mij waren gemunt,
maar ik wist ze niet van jullie af te wenden. Wie is ge
wapend tegen de valsche en arglistige pijlen van een laag-
hartigen vijand
(Wordt vervolgd).