NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad ^IT voor de Provincie Utrecht. (S No. 58. Zaterdag 21 Juli 1917. 46e jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG: SCHETSEN UIT DE RECHTSZAAL V/vS/A. J;1" W/i Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 1. Franco per post door het geheele Rijk 1.15. Afzonderlgke Nummers 5 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Lnngestraat 77. Telephoonn. 69. ADVERT ENTIËN: Van 16 regels 0.90; iedere reg9l meer 15 Cent. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. 'N LUST VOOR 'T OOG. flïoudgele aren van allerlei koren asijpen hier weeld'rig voor 't dagelijksch brood overal bloeien de aardappelplanten, rnerlang ons sparend voor aardappelnood. irotsch staan de beuken in 't prachtige laantje rneuwen reeds oud, zoo vertelt ons hun stam, zaar U heen ons leidende, het bruggetje over, c machtige Kei, die uit 't Noorden eens kwam. n waart ge gesloten door machtige wallen, lotdat voor de muur een ring huizen verrees >anmerkelijk vergrootte de gids Uwe grenzen, 3ijn Amersfoort,, die naar den Berg U wees. mén woord is er slechts, dat naar waarheid kan teek'nen roemzuchtige Berg, de pracht van Uw top! c/3ta stil, waar ge wilt, gij gelukkige wandlaar! nortuna, die sloeg hare zomertent op op tallooze lanen met prachtige villa's, op kronkelende paadjes, die klimmen omhoog. rust wandelaar hier, tusschen eiken en dennen, Huur dan naar de dalen „'n Lust voor 't oog". 19—7—'17. N. K. Het Levensverzekeringsbedrijf als Staatsmonopolie. De buitengewone tijdsomstandigheden doen buitengewone maatregelen noodig zijn, en de buitengewone maatregelen vorderen buitengewone uitgaven. Deze z.g. crisisuitgaven, gedaan in het belang van de landsverdediging, de levensmid delenvoorziening, het verstrekken van steun aan landgenooten en vreemde lingen, Ioopen in de honderden millioenen. Die uitgaven worden gedaan uit leenings- gelden, doch de aangegane leeningen zullen in een min of meer verwijderde toekomst moeten worden afgelost, terwijl de rente der schuld moet worden voldaan. De daarvoor benoodigde middelen worden gevonden uit de belastingen. "Waar de stijging van den schuldenlast echter zoo buitengewoon groot is als thans, heeft de Regeering geen kans gezien de be noodigde gelden te verkrijgen door de opbrengst der bestaande belastingen te verhoogen, doch heeft zij tot bieuwe heffingen haar toevlucht moeten nemen, met het gevolg, dat wij hebben gekregen de Yerdedigingsbelasting, de Oorlogs belasting, het verhoogde Successierecht en eindelijk de nieuwe' Registratie- en Zegelwet. Bovendien liggen er nog ont werpen tot verhooging der Grondbelas ting en tot invoering van een effecten belasting en een tabaksbelasting. Naast deze maatregelen tot delging der schuld en betaling van de intrest heeft de Regeering gedacht aan een besparing door het rentepercentage zoo mogelijk lager te stellen, en voorts aan het ver- deelen der aflossing over een grooter aantal jaren, terwijl daarentegen, indien in de toekomst de rentevoet mocht dalen, de Staat de bevoegdheid zou behouden ook zonder een algemeene conversie de jaarlijksche aflossing uit te breiden. Het voornemen der Regeering is een leening van bijv. 500 millioen gulden te sluiten, waarin de 5 pct.leening van 1914, groot 250 millioen, zal worden opgenomen. I Over dit onderwerp voerde de minister van financiën, mr. Treub, in de Tweede I Kamer het woord, toen hij het was op 29 Maart, in een Biecht bezochte avond zitting plotseling en geheel onverwacht te berde bracht een gansch nieuw plan. Door den heer Visser van IJsendoorn was tot hem de vraag gericht, waar de Regeering meende de benoodigde, zeer belangrijke bedragen te moeten vinden. In antwoord daarop gaf minister Treub als zijn oordeel te kennen, dat de be lastingen nog konden en moesten worden verhoogd, doch dat men toch voorzichtig moest zijn, dat niet tengevolge van de uitgaven voor do crisis en de crisis- leeningen zulk een groote druk op de belastingschuldigen zou worden gelegd, dat er voor de andere noodzakelijke uit gaven geen geld meer zou overblijven. En opdat de onvermijdelijke nieuwe be lastingen zouden kunnen strekken voor verschillende sociale uitgaven en voor uitgaven op het gebied van onderwijs en industrie, had de minister omgezien naar de instelling van rijksmonopolies. In het algemeen, zoo verklaarde de heer Treub, achtte hij rijksmonopolies, zooals die in andere landen bestaan, niet dienstig voor Nederland. Hij zou bijv. niet gaarne komen met een tabaks- of een alcoholmonopolie, die hier en z.i. terecht weinig instemming zouden ondervinden, omdat zij bij onze toestanden niet passen. Maar, zoo ging de Minister voort, er is één onderdeel van het bedrijfsleven, dat al hebben al dergelijke dingen natuurlijk hun bezwaren men dan toch, zonder het bezwaar van te diep in te grijpen in ons algemeen economisch leven, aan den Staat kan trekken. En dat ishet Verzekeringswezen. En de Minister deelde vervolgens, als onderdeel van zijn door niemand voor zien plan, mede, binnen enkele dagen twee commissies te zullen benoemen, om hem voor te lichten, opdat hij binnen den kortst mogelijken tijd bij de Tweede Kamer zou kunnen komen met een voor stel tot het brengen van het geheele levensverzekerings- en het geheele brand- verzekeringsbedrijf aan den Staat. Na deze mededeeling bleef „den ge- achten afgevaardigde uit Gorinchem", die den minister „als het ware uit zijn tent had gelokt", niets anders over dan den minister dank te zeggen voor de „royale wijze, waarop deze op zijn vraag was ingegaan". De heer Visser van Vsendoorn voegde daarbij en aan de oprechtheid van die verklaring zal wel niemand in en buiten de verbaasde Kamer hebben getwijfeld dat hij niet verwacht had reeds zooveel omtrent de toekomstplannen van den minister te zullen vernemen, als thans het geval was. De sobere mededeeling van den minister werd nader toegelicht en aangevuld eerst in een interview, verschenen in „De Telegraaf" van 10 April, en vervolgens in de Eerste Kamer, toen de discussiën in de zittingen van 12 en 27 April de gelegenheid boden hem aan het praten te krijgen. Naar hetgeen de heer Treub bij die gelegenheden te kennen gaf, denkt hij de voorgenomen monopoliseering gelei delijk te doen geschieden, door te bepalen, dat na een zeker tijdstip geen verzeke ringen in Nederland meer door de maat schappijen mogen worden afgesloten. De bedoeling is niet een gedwongen naasting der particuliere bedrijven, daar dit ge paard zou gaan met schokken in het bedrijf, welke de minister juist zooveel mogelijk wil -vermijden. De maatschap pijen zullen voor de keuze worden ge steld, haar loopende contracten zelf te liquideeren, óf haar portefeuille aan het staatsbedrijf over te doen. Overwogen zal worden, aan alle verzekerden het recht toe te kennen, onmiddelijk naar den Staat over te gaan, zonder dat daarbij de medewerking van de betrok ken maatschappijen zal worden voreischt. De kantoorgebouwen zouden door den Staat kunnen worden overgenomen, mits zij tijdig worden aangeboden, anders zouden de maatschappijen het aan zich zelf hebben te wijten, al zij er mede bleven zitten. Het staatsbedrijf zal commerciëel wor den geëxploiteerd, dat beteekent: vrij van de fouten, die de ambtenarij plegen aan te kleven. De minister noemde bet aldus: dat „niet de bureaucratie, maar het zakenelement zijn stempel op dit staatsbedrijf zal drukken". Het plan is, met de uit ervaring verkregen middelen der maatschappijen voort te werken. De personeel-quaestie neemt de minister nogal licht op. Van de besparing op de exploitatie, die bij beheer in één hand zal worden verkregen, mag nooit het gevolg zijn, dat de propaganda daaronder zal lijden, evenmin als het geschoolde personeel, dat in dienst der maatschap pijen is. Maar de hoofdzaak is en blijft het profijt voor de schatkist. Niet onmiddelijk, doch zeker na ver loop van enkele jaren, zal volgens den heer Treub, de winst gaan vloeien. Uit de „vrij betrouwbare cijfers, waar over ik beschik" zoo sprak hij in de Eerste Kamer „leid ik af, dat in het voor het levensverzekeringsbedrijf lang niet gunstige jaar 1914 door de Neder- landsche levensverzekeringsmaatschap pijen nog een winst is gemaakt van 4V3 millioen, en dat de Nederlandsche levensverzekeringsmaatschappijen slechts ongeveer 3/j bestrijken van het geheele terrein der levensverzekering in Neder land, terwijl 7s, of misschien iets meer, wordt bewërkt door buitenlandsche maat schappijen". Wat hier tegenover moet worden ge steld, als vertegenwoordigende het be lang der Nederlandsche Maatschappijen in bet buitenland, werd door den heer Treub niet gezegd. Voorts achtte de minister het niet onmogelijk, dat in normale tijden de gezamenlijke winsten 7 k 8 millioen zullen bedragen. Die der brandver zekeringmaatschappijen zijn volgens hem minstens even hoog te schatten. Ruw genomen zou er voor den fiscus dus een ronde 15 millioen per jaar uit de beide verzekeringsbedrijven te halen zijn. Op deze ramingen liet de minister de overbodige en zelfs eenigszins naïve opmerking volgen, „dat deze cijferB kunnen mee- en tegenvallen." In het bovenbedoelde persgesprek vond de heer Treub ook nog de gelegenheid erop te wijzen, dat invoering van het staatsverzekeringsbedrijf het voordeel zal medebrengen, dat alle gevaren voor de verzekerden zullen zijn verdwenen. Maar hij gaf toe dat, al moge er kans bestaan, dat enkele kleine, niet- reële maatschappijen bij liquidatie in ge breke zouden blijven, bet aantal der- door MaItbe Cobbeau. In den val. Scherp zwaard. 2) Doris sohokschonderde. «Natuurlijk weer nika voor ons,» zei hij, nog aan de papieren boord prutsend. Maar zij fluisterde gejaagd nijdig: «Motte ze beneden weer zien, dat de deurwaarder je schrijft over dat oude postje bij Lynwever?Ga dan kijken Hij naar beneden. Zij luisterend, in spanning, aan de kamerdeur. Juffrouw De Groot had ontdekt, van baar vroege jeugd af, dat zij begaafd was met een soort van «voorgevoel». Aangename zoowel als min prettige gebeurtenissen «voorzag» zij. Met een intuïtie, die haar een beklemming om 't hart gaf wanneer er iets naars op til was, terwijl ze prettige dingen ook «zag komen». Waar bleef Doris nu? 't Duurde vreemd lang. Eindelijk kraakte de trap. Hij had een brief in de hand. «Schiet dan op!» zei Ka. Hij beefde van ontroering, knikte haar toe met boog opgetrokken wenk brauwen. Zij rnkte hem den brief nit de hand. Sloot stevig de deur. Werd ook vuur rood. 't Was wat je noemt een fijne, deftige brief met een prachtig hoofd. In bet midden stond, met keurige krul letters: «Confidentia» en daaronder: «Assurantiën en Hypotheken.Credieten op zakelijken en persoonlijken grond slag. Handels- en particuliere infor- matiën. Vertrouwelijke opdrachten. Uitgebreide binnen- en buitenlandsche recherchedienst. Prima referentiën.» De brief, op schrijfmachine getikt, luidde: «In verband uw schrijven d.d. 12 dezer op onze register» genoteerd onder lett. G.D.F. No. 16328 a, welke aanduiding wij u beleefd verzoeken in eventueel antwoord te willen aanhalen, zal de Directie of iemand van harent wege u morgen of a.s. Donderdag vóór 12 ure te onzen kantore nadere in lichtingen kunnen verschaffen.» Daarna volgde een stempel met blauwe inkt en er onder een onlees bare handteekening met vervaarlijke krnllen en vele stippen. No stonden ze elkaar saai te k\jken. «Hoe kan ikzei hij, wijzend op z'n smoezelig papieren frontje. Ka, energiek wijfje, als 't er op aankwam, was al bezig zich aan te kleeden. «Haal jij,» zei ze, een dnbbeltjeen een paar centen uit haar knipje op- del vend, een broodj e en wat margarine, dat Jan naar school kan gaan. Ik vlieg even naar Lena. Geef den brief hier!» Weg was zij. En een half uur later, bekaf van het hollen en draven, 't was een heel eind en geld voor een pasje had ze, althans in het naar zus gaan niet, kwam zij terug. Met een riks. Lena had den brief gelezen, 't Had moeite gekost om de riks los te krijgen. Vooral Lena d'r man, die nog thuis was, had geprut teld. Maar toen Kees weg was, had Lena dan toch het geld te voorschijn gehaald. Onder plechtige eedzwering, dat zij 't uiterlijk Zaterdag zou terug krijgen. Anders «was zij haar leven niet zeker», zou Kees, d'r man «niet te houden zijn». Doris de Groot ging een nieuw half- hemdje met boord koopen. Ka ziet zijn Zondagsche jas zoo goed en zoo kwaad als 't ging »in orde te maken». Er I was schoensmeer gehaald, 't Begon te regenen, en bij een buurvrouw in huis, die nog altijd twee kwartjes van haar kreeg, kon zij een parapluie te leen krijgen nadat zij de oude schuld had afgelost. Zij had wat worst en brood gehaald en wat koffie, dat Doris er niet zoo «hongerig» zou uitzien. Een paar Bigaren, om hem wat op te monte ren. Hij kreeg nog wat op zak, voor 't geval hij moest wachten of terug komen, je kunt niet weten, en opdat hij dan niet altemet in den regen zou moeten wachten, dat zijn opgepoetste jas weer ontoonbaar was geworden. Klokslag tien uqr, vroeger kon je niet komen op zoo'n deftig kantoor, zat hij in de wachtkamer. Een bediende met loensche, loerende oogen had hem de deur geopend. Meneer was nog niet «bij de hand« maar hij kon wel wachten. Eindelijk hoorde De Groot een schel letje trillen. De schele bediende beduidde hem, dat «de directie hem wachtte». Met kloppend hart volgde hij den man. Hij kwam in een werkelijk sierlijk, chic ingericht kantoor. Bij het raam, in een mooie clubfauteuil, zat iemand een cigarette te rooken. En achter het bureau ministro zat een meneer met zeer vermoeid gelaat. Een syphon spuitwater naast zich. Met heesch stemgeluid. Waterige fletsche oogen. Beverige vingers. Blijkbaar nog niet heelemaal gereed om de dagtaak te beginnen. De meneer in de club fauteuil zat Doris scherp aan te kijken van het hoofd tot de voeten op te nemen. Dat De Groot de punt van zijn linkerlaars, die noodige reparatie be hoefde, tegen het rechterbeen schoof. Zij praatten een poosje. De directeur van het bureau ministre zei niet veel. De ander scheen zoowat degeen die de lakens uitdeelde. De papieren, die Doris had meegebracht, werden vluchtig in gekeken. De directeur raakte ze met viezig neusgetrek even aan en blies vervaarlijke wolkjes uit z'n geparfu meerde cigarette. Na een poosje kreeg Doris de op dracht in het kamertje er naast te wachten. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1917 | | pagina 1