NIEUWE
"Ét Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
No. 90.
Zaterdag 10 November 1917.
40e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG Elf ZATERDAG:
DE OORLOG.
SCEETSEN UIT DE RECHTSZAAL
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden 1.
franco per po»t door het geheele Rijk 1.15.
Afzonderlijke Nummers 5 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever O. J. SLOTHOUWER
Bureau: Langestraat 17. Telephoonn. 69.
ADVERT ENTIËN:
Van 16 regels 0.90; iedere regel meer 15 Cent.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De waarborgen voor den vrede.
Cher do zoo ernstige kwestie der
waarborgen voor den vrede, dien de
Geallieerden op den dag van liet sluiten
daarvan zullen vragen, drukt de Tetnps
zich, zinspelende op de onlangs plaats
gehad hebbende zitting der Fransche
Kamer, als volgt uit:
Nu reeds de waarborgen over
wegende, die de Geallieerden van
Duitscbland zullen vragen, komt inen
voor moeilijkbeden te siaan. Of wel,
men vermijdt juisie omschrijving, en
stelt er zich dan aan bloot, argumenten
te leveren aan Pangermanisten. Deze
lieden prediken den oorlog tot het
bittere einde en eischen onbegrensde
veioveringen, onder het voorwendsel,
dat de Entente fantastische oorlogs
doeleinden heeft, zóó fantastisch, dat
zij ze niet precies durft te omschrijven.
Zal men, om bun dat voorwendsel te
ontnemen, trachten de waarborgen te
limileereri. aan welke de Geallieerden
denken? Dan komt men voor weinig
minder ernstige zwarigheden te staan
Waarom zouden wij tusschen al die
moeilijkheden in gaan dwalen? Waarom
niet ons houden aan wat de waarheid
is? De oorlogsdoeleinden, groot of
klein, uit annexaties of neutralisaties
bestaande, Frankrijk kent er geen, en
heelt er Diet over te overwegen. Het
beeft slechts vredesdoeleinden, onder
welke, natuurlijk, voorkomt hel schep
pen van een nieuwe Oide, waarin de
vrede gewaarborgd zal zijn. Welke
zullen de bijzonderheden wezen van
die Dieuwe Orde? Wij kunnen daar
over studies maken, maar geen ver
klaringen afleggen, want hef wezenlijke
element van bet vraagstuk hangt noch
van onze tegenwoordige gezindheid af
noch zelfs van onze overwinning,
waarvan de heer Albert Thomas de
noodzakelijkheid even flink heeft af
gekondigd als de beer Bartbou. Het
wezenlijke element van bet vraagstuk
bangt af van bet Duitsche volk. Laten
wij de kwesties niet doen omkeeren ten
onzen nadeele en tot schade van de
rechtvaardigheid. Het zijn niet wij, die,
naar bet ons lust, de onmisbare waar
borgen voor den toekomstigen vrede
kunnen definieeren. Men zou vooraf
moeten weten, wat het Duitsche volk
iu slaat is te doen en zijn bestuurders
te beletten, den oorlog weer te be
ginnen. Naar gelang zijn houding is,
schijnt het gevaar meer of minder
groot. En het is, naar de afmeting van
het gevaar, dat men de voorzorgen
moet afmeten.
Welnu, het Duitsche volk heeft op
ditzelfde oogenblik bij uitzondering de
gelegenheid om aan de andere volken
dekracbtvan zijo wil en de oprecht
heid van zijn vredelievende bedoelingen
te bewijzen, die bet zichzelf toeschrijft.
De keizer handhaaft in functie een
gouveroemeoteele groep, dien de
meerderheid van den Rijksdag wilde
wegjagen. Wij wachten op de volks-
reaclie, welke deze keizerlijke koppig
heid zal verooizaken. Wij wachten ook
op bet programma van het democra
tische »blok«, dat zich in Duitscbland
vormt onder de linksebe partijen
burgerlijke radicalen en meerderheids
socialisten. Zou dat soms niet bij toeval
een programma van nationale expansie
tot eiken prijs zijn Zou de Duitsche
democratie, onder andere vormen, niet
nog eerzuchtiger zijn dan de Pruisische
joukers? Niets zou duidelijker aan-
toonen, dat bet noolig is om, alvorens
de Maatschappij der Volkeren te vesti
gen, te overwinnen. Gelukkig belasten
onze chefs en onze soldaten zich
daai mede.*
Een Duitsche getuigenis over het
Elzas-Lotharingsche vraagstuk.
Het Duitsche tijdschrift »Die Grenz-
botena heeft twee iriteressaoteariikelen
gepubliceerd over »Het vraagstuk van
Elzas-Lotharingen«. »De Duitsche re
geering heeft ten opzichte daarvan*
zoo zegt de schrijver «onbegrijpelijke
fouten begaan. Bij een patricische,
rijke, trotsche burgerij, van Fransche
cultuur, beeft zij slecht betaalde, stijve
ambtenaren aangesteld, onbekend met
bet land. met allures van onderofli-
cieren, die zich direct versmaad
en veracht hebben gezien. De betrek-
kingeu tusschen ambtenaren en burgers
waren niet verbeterd kort vóór het
uitbreken van den oorlog, zij waren
eerder verergerd. De Duitsche immi
grant bad niets medegebracht, dat bij
tegenover de beschaving kon stellen,
door de burgers verkregen ouder Lode-
wijk XIV. Als wjj het vóór den oorlog
niet «visten, hebben we het nü overal
vernomen, in Italië, in Roemenië, in
Polen, in Denemarken, in Scaudinavië
en evenzeer in Elzas-Lotharingen, heeft
onze moderne Duitsche cultuur niet de
bevalligheid en tegelijk de gemakkelijk
heid van uitbreiding van die wereld
beschaving, die zonder moeite de ge-
beele wereld medeneemt en vereenigt
in een onoverwinnelijk vooroordeel
tegen ons. Tegenover al die vast aan
eengedrongen antipathieën dient het
tot Diets, of wij al de superioriteit
van ooze transcendente beschaving
verzekeren van Bach tot aan Regel,
en van onze technische cultuur vanaf
Mayer en Helmhotz tot aan Krupp
en Zeppelin. Onze argumenten kunnen
het verstand overtuigen, maar niet de
harten, en het gaat om de harten, als
men de naties ol de rassan nader tol
elkaar wil brengen.
Duitsehland'g laatste troef?
Naar aanleiding vau de buitenge
wone gebeurtentssen, welke zicb thans
op het gevechtsfront afspelen, wijdt
Havas aandacht aan het vraagstuk
van het Duitsche effectief. Volgens
nauwkeurige gegevens. beschikte
Duitschlaud bij den aanvang van den
oorlog over ongeveer 10 millioen
bruikbare manschappen. Dit aantal
verminderd met hel aantal, dat de
voorloopig vrijgestelden, vertegen
woordigt, komt Havas tot een Duitsch
effectief van pl.m. 6 500.000 bij de
mobilisatie van Augustus 1914. Van
dien datum af tot October 1917 zijn
6 nieuwe lichtingen ingedeeld, die van
1914 tot 1919. Het effectief werd
daardoor vermeerderd met 2'/» milhoen
man. Rekening houdende met latei e
indeeling van de vrijgestelden, komt
Havas tot 10'/» miilioen manschappen,
vertegenwoordigende de krijgsmacht
waarover Duitschland sedert Augustus
1914 beschikt. Bescheiden schattingen
leveren voor de Duilschers een verlies
aan manschappen op van 4 miilioen.
Het aantal herstellenden en dat in de
depots bedraagt ongeveer 1 miilioen,
waarbij dan iu de toekomst nog de
lichting 1920 komt, welke io Januari
1918 ODder de wapenen zal koenen
(ongeveer 500000 man).
Havas vraagt, of deze reserve vol
doende zal zijn voor bet nieuwe oor
logsjaar. vooral indien Duitschland op
bet Italiaanscbe front groote operaties
doorzet. De Duilschers verliezen ge
middeld 1.200.000 man per jaar. Dit
cijfer zal in 1918 zeker bereikt worden.
Overwegende, dal een groot leger als
bet Duitsche niet zonder depots be
staan kan, en dat indien de Duitscbers
den strijd op de normale wijze het
volgend jaar voort willen zetten, zij
bij bun huidig effectief over een reserve
vau bijna 2 miilioen moeten beschik
ken, en ook met het oog op de mede
werking der Auienkaansche troepen
schijnt het Havas toe, dat de toestand
voor de Duitsehers ernstig is, aangezien
zij slechts over I1/» ruilltoen reserve
beschikken, de lichting 1920 inbe
grepen. Met bet oog hierop acht het
agentschap de beweging in Italië
waarschijnlijk de laatste troef, welke
Duitschland uitspeelt.
Naar uil New-York woidt ge
seind, zijn daar do kantoren der Ham
burgAmerika-Lijn in bezit genomen.
Julius Mayer en 70 bedienden kregen
last de gebouwen onmiddellijk te ver
laten.
De inschrijvingen op de Ameri-
4 617.532 300 dollar; de leeriing is
dus met 54 piocent overteekend.
De staatsgreep in Rusland.
De onder Kerenski's leiding staande
vooiloopige regeering van de" Russi
sche republiek is gevallen door een
even vermetelen als goedgeslaagden
staatsgreep van de maximalisten onder
leiding vau Leninde maximalisten
bebben Petrograd in bezit genomen,de
ministers gearresteerd, terwijl Lenin
onmiddellijken wapenstilstand en vrede
eischt.
Het onverwachte van de
nieuwe omwenteling
is slechts zeer betrekkelijk. De be
richten, welke in de laatste dagen uit
de Russische republiek kwamen, wezen
er al op, dat de voorloopige regeering
op zwakke beenen stond en dat Ke
ienski met de grootste moeielijkheden
had te kampen om zich staande te
houden. De poging van den Raad van
Arbeiders eD Soldaten te Petrograd,
om zicb voor do maximalisten meester
te maken van het staatsgezag, valt
als een eerste voorbode van het later
met zoo ovei weldigende snelheid ge
beurde, aan te merken.
Kerenski heeft nog tot bet oitersie
al zijn best gedaan om de bewegiüg
door MaItbe Coebeaü.
2 „Le Beau Henri."
Keek den ouden man aan met half
dichte oogen, waarin de spotternij
tintelde.
Dat was 'n heerlijk „proefkonijn",
dacht het jonkheertje.
Maar 't liep anders. Toen Hendrik
een maand of wat over de twintig
was geworden, kreeg hij, op een middag
zittend, als eindelijk student geworden
«broekje" in zijn café-club, een tele
foon. Van huis; om dadelijk bij vader
te komen, 'twas heel ernstig.
En een paar unr later was de oude
Velders overleden. Zonder na de
beroerte die hem had getroffen
zijn zoon herkend te hebben.
Toen was »le beau Henri" nog
minderjarig.
Moest er in de voogdij worden voor
zien.
Maar men rekt de beslommeringen
en formaliteiten. Ben oom van moe
derszijde fungeerde als voogd zonder
te weten wat hij eigenlijk te doen
had
En Heintje werd meester over het
fortuin, dat eerst het Oostenrijksche
lot en daarna een reuzebof met de
grondspeculatie hadden aangebracht.
Ik herinner mij hem uit die dagen.
Van zijn voorouders had hij nog over
gehouden den zin tot het nette, 't er
propertjes-en-keurigjes-nitziende. Zijn
manchetten glommen als spiegels en
zijn haar was steeds onberispelijk ge
coiffeerd. Ook had hij toen nog een
tamelijk fikschen, frisschen oogopslag.
En bij tusschenpoozen zag ik hem,
hier en daar terug.
't Is een vreemd verschijnsel, waarom
men op sommige meuschen let; hoe
't komt dat zij voortdurend uwe aan
dacht trekken.
Zoo ging 't mij, en, weet ik, vele
anderen ook, met «le beau Henri".
Ik zag hem een heelen tijd later
weer zitten met koortsig-gloeiende
wangen en schuwig-dwalende oogeD.
Hij had naast zich een vrouw
met overweelderigen boezem, heviglijk-
gepoederde wangen en zwaar-geverfde
wenkbrauwen. Zij glimlachte voort
durend en nu en dan lachte zij met
schei-joelend, gillerig gelnid. Ook stiet
zij Henri wel even aan, waarop
hij meêlachte met vermoeid gebaar,
grijnzend zonder levenslust. Het gelaat
lachte, maar de expressie der oogen
bleef dof en somber-droevig. Toen
begreep ik, zag ik zóo duidelijk, dat
het berg-afwaarts ging met Henri. Ed
ik verloor hem een poosje uit 'toog.
Toen heb ik hem eens gezien
op een heerlijken, van zon stralende
zomerdag, in een buitentuin.
Hij kwam er aan in een rijtuig. En
met hem zaten in de landauer nog
drie menschentwee vrouwen en een
stuk-meneer. De dames verspreidden
een gear van zwoel parfum om zich,
en de meneer, vergulden ketting
op buik, gelige opgedraaiden knevel
scheen figuur uit lagere sferen van
grooteBtads-uachtleven.
«Le bean Henri" zat tnsschen hen
in, vergrijsd al, met kaal-wordenden
schedel, dof voor zich uit starend.
Alle vier lieten borrels komen. En
de vriend van den vergulden ketting
en den geligen knevel praatte aan
houdend met schor geluid, zeer hard,
I zoodat de meneohen in den buitentuin
naar hem keken. De schelle zon scheen
Hendrik te hinderen. Nu en dan was
't of hij huiverde. Sinds den dood van
den ouden Velders waren hoogstens
vijf, zes jaren verloopen, toen.
Maar «le beau Henri" leek mij
iemand van een eind in de dertig.
De dames in den buitentuin
lieten dure coblers komen. Hendrik en
de meneer van den vergulden ketting
verschalkten borrel na borrel. Hij be
taalde.
Eindelijk stapten zij weer in den
landauer. En ik merkte, hoe moeizaam
hij zich bewoog. Ook viel 't mij op,
dat het «gesoigneerde" van z'n toilet
al méér aan het verdwijnen was.
En zeer kort geledeD, heb ik «le
beau Henri" nog eens gezien.
Maar tusschen het tafereel in den
buitentuin en dat oogenblik was weer
een heele tijd verloopen. En ook sla
ik nu diverse momenten over, waarin
ik het bergafwaarts-gaan van Pech
vogel, die van zijn ouders zoo'n mooi
fortuintje geërfd ha<i, had kunnen
j bespieden.
Er stond een man terecht wegens
diefstal.
Hij had een hond door middel van
een begeerlijk stukje lever weten mee
te lokken, in laat nachtelijk uur.
En nadat hij 't beest een dag of wat
op z'n zwerftochten want een
havelooze, daklooze zwerver was 't die
daar terechtstond, bij zich had
gehouden, den hond voor een prikje
verkocht. Voor een schijntje. Want
't was een dier, wel driemaal zooveel
waard als hij daarvoor had gekregen.
En met zeer listige kunstgrepen had
de zwerver den hond tot zich gelokt.
Want het beest was vroeger zijn
eigendom geweest.
In z'n goede, gouden dagen. Maar
toen hij, zeer heviglijk «onder den
invloed" aan het zwerven was, net
nog maar een cent of wat op zak, had
hij aan den hond gedacht
En in dronkemans-opwelling het dier
tot zich weten te lokken.
Dat alles vertelde de verdediger,
den zwerver toegevoegd aan den
rechters. Hij lichtte tipje op de
advocaat van den sluier die hing,
voor sommigen, over het verleden van
«le beau Henri": den beklaagde, te
rechtstaand wegens diefstal van den
hond.
De door drank-miabrnik en teugeloos
leven vernielde zwakkeling scheen on
aandoenlijk te blijven gedurende het
gansche pleidooi. Maar toen de advo
caat zinspeelde op het oogenblik,
waarop de man, die alles verbrast
had en nooit eenige waarachtige liefde
of vriendschap had gekend, scheidde
van den hond die hem trouw was ge
bleven, om een paar gulden te krijgen
voor eten en voor jenever
Ja, toen bracht de zwerver op de
bank der beklaagden de smerige, ver
kleurde mouw van zijn jasje naar zijn
kop en verborg «le beau Henri" de
schreiende oogen in d-- plooien van
zjju bedclaua 6' plukje