- 2 -
De heer van Goor zegt dat in het bestek o.a. ook staat, dat
de aannemer de werkkrachten moet betrekken via de arbeidsbeurs.
De aannemer is dus verplicht eerst de arbeidsbeurs uit te putten,
zoodat hij ook miet-volwaardige krachten, ingeschreven bij de ar
beidsbeurs, moet aannemen.
De Voorzitter zegt dat als de goede krachten, die bij de ar
beidsbeurs staan ingeschreven, zijn uitgeput, de aannemer dan an
dere goede krachten moet aannemen.
De heer van Goor betoogt dat de zaak administratief in orde
is
Wethouder de Bruijn is het hiermede niet eens. Van de 10 vakl
den, die er werken, zijn er 5 a 6, die niet tegen contractloon wer
ken.
De Voorzitter zegt dat de aannemer moet zorgen, dat valide
vaklieden tewerk worden gesteld.
De heer van Goor blijft van meening, dat de aannemer volgens
het bestek gedwongen is de arbeidskrachten via de arbeidsbeurs te
bet rekken
De Voorzitter herhaalt nog eens, dat valide vaklieden tewerk
moeten worden gesteld. Voorts zegt Spreker, dat thans door den
aannemer uitbetaling is gevraagd van den tweeden termijn van de
aannemingssom, welke uitbetaling kan plaats hebben, wanneer vol
gens het oordeel van de Directie 70?» van het geheele werk gereed
is. De heer van Goor heeft nu op 28 Mei j»l. aan "Ons Belang" ge
rapporteerd, dat het werk voor 70$ gereed was, terwijl Wethouder
de Bruijn en de heer Hornsveld op Mei j.1. geconstateerd hebben
dat het werk niet zoo ver gevorderd was. Hoe kan dat?
Wethouder de Bruijn deelt mede, dat hem op ^1 Mei j»l* geble
ken is, dat van één huis het schilderwerk nagenoeg gereed was.
Overigens moest hij het werk nog één keer gegrond, geschuurd en ge
plamuurd worden, zoodat z.i. het schilderwerk nog niet voor 70$
klaar was.
De heer van Goor deelt mede, dat van alle werkzaamheden, wel
ke verricht zijn, een staat is opgemaakt en wel naar den toestand
25 Mei j.1. Op dezen datum was 70f$ van het geheele werk gereed.
Spreker overhandigt d^zen staat, welke uit den aard der zaak een
schatting aangeeft, aan den Voorzitter.
Wethouder de Bruijn merkt op, dat in het bestek aanvankelijk
was bepaald, dat de 2e termijn wordt uitbetaald wanneer alle bui
tenwerk op het afverven na gereed is.
De heer van Goor zegt dat dit de oorspronkelijke bepaling was
welke later is komen te vervallen.
De Voorzitter is van oordeel, dat deze bepaling toch aange
nomen moet worden als schatting bij het verrichtte werk. Men moet
toch een zekeren norm aannemen, en daarvoor kan die bepaling gel
den.
Wethouder de Bruijn zegt dat als de Directeur adviseert tot
uitbetaling van den tweeden termijn, toch door hem vastgehouden
moet worden aan den aanvankelijk aangenomen norm. het verfwerk
dient dus voor 70$ gereed te zijn.
De heer van Goor zegt dat een dergelijke norm wel was aan te
nemen bij de oorspronkelijke bepalingen van het bestek toen sprake
was van een scheiding der onderdeelen van het werk. De bepalingen
zijn later gewijzigd en thans wordt de stand van zaken van het ge
heele werk beoordeeld.
De Voorzitter blijft van oordeel, dat voor het schilderwerk
toch een bepaalde norm moet worden aangenomen.
Wethouder