-- 28 oktober 1955 -- 139* lijking met die in 1953 met 3-000,-- gestegen. Dit wenst spreker in aanmerking te nemen, wanneer hij spreekt over het drankvraagstuk. In de cijfers en feiten van genoemd verslag wordt de morele stand van de samenleving aangegeven. Het kwaad van het drankmisbruik kan men niet opheffen door te spreken over het vreemdelingenverkeer of door een vergelijking te maken met het aantal drankwetvergunningen dat Soest misschien wel zou kunnen hebben. Het gaat om de vraag, hoe men de goede zeden en de tucht onder de mensen bevordert. Spreker blijft dan ook van mening, dat deze voordracht onaanvaardbaar is. De VOORZITTER meent, dat de heer Schaafsma een foute redenering heeft gevolgd. Het college gaat uit van de gedachte, dat door de verhoging van het aantal vergunningen met drie, die op een goede plaats terecht zullen komen, de drankbestrijding niet zal worden be moeilijkt. De heer Schaafsma doet het echter voorkomen, alsof het college zou zeggen, dat door de uitbreiding met drie vergunningen de drankbestrijding wordt geholpen en dat deze uitbreiding een zegen voor de drankbestrijding is. Dat zegt het college zeer zeker niet. Het is alleen van oordeel, dat het misbruik van sterke drank niet zal toenemen door verhoging van het aantal vergunningen met drie. In antwoord aan de heer Oranje zegt spreker nog, niet te beschikken over cijfers omtrent de vraag, of het drankgebruik in deze gemeente per hoofd van de bevolking meer of minder is dan enige tijd geleden De heer PIEREN merkt op, dat ieder het met de heer Schaafsma eens zal zijn, dat er ontucht is. Het is echter volkomen onjuist, dat de heer Schaafsma hier het verslag van Maatschappelijk Hulpbetoon bijhaalt. Spreker bestrijdt, dat de verhoging der kosten voor uitbe steding een gevolg is van drankmisbruik. Hierbij spelen veeleer een rol het probleem van de ï/oningnood en het feit, dat degenen die vroeger in het gezin bleven, thans in een inrichting worden opgenomen. De heer Schaafsma vindt, dat men naar het drankgebruik binnens huis maar niet moet kijken. De statistieken hebben echter uitgewezen, dat juist het drankmisbruik in de café's afneemt, terwijl het daaren tegen binnenshuis toeneemt. De mensen begeven zich niet zoveel meer naar de cafés Wanneer de heer Schaafsma spreekt over ontucht en zedelijke misstanden, moet hij de oorzaak daarvan niet alleen zoeken in drank misbruik. Uit de praktijk weet spreker, dat de oorzaak daarvan veeleer gelegen is in een te slechte sexuele voorlichting. Wanneer men de ontucht wil bestrijden, moet men dat doen door een betere sexuele voorlichting aan de jeugd te geven. De zonde van het vloeken is een punt, dat naar sprekers oordeel met deze kwestie niets heeft te maken. De heer ORANJE sluit zich van harte aan bij het betoog van de heer Pieren. Volgens de heer Schaafsma zou het verslag van Maatschap pelijk Hulpbetoon wijzen op een zekere toename van de verwildering. Voor spreker ligt in dit verslag een andere, verblijdende conclusie, namelijk dat de gedachte van de verantwoordelijkheid voor de mede-mens gaat overheersen, dat men veel minder dan vroeger geneigd is de maat schappelijke drenkelingen aan hun lot over te laten, maar dat men zich met hen moet bemoeien. Dit is de oorzaak van de hogere uitgaven. Voorts wijst spreker de heer Schaafsma nog op het voorbeeld van Amerika. Daar is de criminaliteit nooit groter en gruwelijker geweest dan juist in de tijd toen de Verenigde Staten waren drooggelegd. Op deze drooglegging is men dan ook terecht teruggekomen. De VOORZITTER vraagt de heer Van Wely of het diens bedoeling is een voorstel in te dienen om het aantal drankwetvergunningen met vijf te vermeerderen of slechts bedoelde te zeggen, dat hij ook met een - voorstel - 11

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen B&W Soest | 1955 | | pagina 330