- 28 november 1955 - 161 -
rooms-katholieke organisatie, de Kabo, tegen de I.Z.A.-
regeling zou zijn. De Kabo is de organisatie met het
grootste aantal leden onder de lagere ambtenaren. Deze
ambtenarenorganisatie heeft voor haar leden een buitenge
woon congres gehouden over het I.Z.A. Daarbij hebben zeer
deskundigen op het gebied van het verzekeringswezen ge
sproken. Alle afdelingen hebben op dat congres hun bezwaren
tegen het I.Z.A. naar voren kunnen brengen. Er is zelfs
een stemming over deze materie geweest, waarbij ook de
afdeling Soest van de Kabo voor het I.Z.A. heeft gestemd.
In het I.Z.A,beheren ambtenaren en gemeenten hun
eigen zaken. Is er een mooiere regeling denkbaar dan e'én,
die door de belanghebbenden zelf wordt bestuurd? Spreker
weet overigens wel, dat men ook van een ander standpunt
kan uitgaan, namelijk dat men dergelijke zaken ten allen
tijde van hoger hand moet opleggen.
Onder punt I van zijn bezwaren tegen het I.Z.A. her
innert het college aan de in voorbereiding zijnde Zieken
fondswet. De vraag rijst, of de ambtenaren al dan niet
onder deze wet moeten vallen. Het college komt tot de
conclusie, dat het ongewenst zou zijn deze wet door inci
dentele voorzieningen voor ambtenaren te doorkruisen. De
ambtenaren daarentegen beroepen zich op hun bijzondere
status. Het college erkent deze status wel, maar ziet
niet in, dat daar een eigen ziektekostenregeling uit moet
voortvloeien. Deer met de "Haarlemse" regeling te komen
schaart het college zich aan de sijde van de groep, die
de ambtenaren onder de toekomstige Ziekenfondswet wil
doen vallen. Deze groep wil de Ziekenfondswet zo regelen,
dat er voor eigen initiatief geen ruimte meer isj de maat
schappijen die op het ogenblik het ziekenfondswezen in
handen hebben, moeten dit ook behouden. Dit acht spreker
niet juist. Wanneer de ambtenaren met de gemeentebesturen
de mogelijkheid zien om deze belangrijke voorziening, die
henzelf betreft, in eigen hand te nemen, moeten zij dit
ook kunnen doen. Het college stelt zich echter zonder meer
aan de kant van de bestaande fondsen.
Er is gewezen op het ziekenfondsenbesluit 1941. Wan
neer spreker dat besluit hoort noemen, wordt hij altijd
kwaad. Dit tijdens de bezetting genomen besluit houdt in,
dat ziekenfondsendie in een bepaalde plaats niet be
stonden, daar ook niet mochten gaan werken, hoewel zij
hetzelfde werk wel in andere plaatsen deden. Dit stopver
bod geldt heden ten dage nog. Men zou verwacht hebben,
dat de ziekenfondsen onmiddellijk na de bezetting zouden
hebben geholpen om dit stopverbod op te heffen. Het tegen
deel is het geval, want het kwam wel in hun kraam te pas.
De ambtenaren hebben een eigen statuswaaraan niet
mag worden getornd. Deze status houdt in, dat het loon
eenzijdig door de overheid wordt vastgesteld en daarnaast
een stakhgsverbod V/eekt men de ambtenaren los van hun
status, dan loopt men het risico, dat men zal proberen
juist de personen in dienst van de overheid te doen sta
ken, want met de status zal men ook het stakingsverbod
moeten opheffen.
Als bezwaar II noemen B&W de omstandigheid, dat de
tekorten van het I.Z.A. ten laste van de aangesloten
- gemeenten -