-- 22 december 1955 209-
het vertrouwen in het college zou ten goede komen, wanneer het daartoe
in staat T\rasDat ligt in een geheel ander vlak dan dat, waarop de
Voorzitter heeft geantwoord.
En hetzelfde speelt door in het antwoord van wethouder De Haan.
Wanneer ten gevolge van een in het college bestaande werkverdeling,
een bepaalde wethouder in een bepaalde zaak in de eerste plaats ver
antwoordelijk is en daarom ook optreedt als verdediger, heeft hij in
de eerste plaats de kritiek uit de raad te incasseren.
Bovendien heeft wethouder De Haan in beide aangehaalde geval
len uitdrukkingen gebezigd, die spreker niet als uitdrukkingen van
het college kan beschouwen. Wanneer wethouder De Haan meent het recht
te hebben te spreken van "spreken voor de publieke tribune" neemt
spreker niet aan, dat hij daarmee vorm geeft aan een gedachte die in
het college leeft en stelt hij hem daarvoor persoonlijk verantwoorde
lijk. Dat is niet het zoeken van een zondebok, maar verzet tegen een
in dit milieu onaanvaardbare uitdrukking.
Mevrouw Polet zou spreker willen vragen, of zij het juist en
gewenst vindt, dat de gemeentelijke zelfstandigheid steeds meer op de
achtergrond wordt gedrukt en verdwijnt.
Mevrouw POLET-Muslers Gewenst niet, maar het is vóór de oorlog
begonnen.
De heer ORANJEs Het gaat om de vraag, welk stadium het heeft
bereikt en waar het verder heengaat.
De VOORZITTER zegt, dat aan het eigen belastinggebied en de
financiële verhouding tussen rijk en gemeenten vanaf 1928 is gedok
terd. Niemand heeft hier nog het verlossende woord gesproken. Het is
een technisch ontzaglijk moeilijke zaak, waaraan tal van congressen en
disputen zijn gewijd. Men zoekt het in verschillende richting. De com
missie Oud is er nog steeds mee bezig, maar zal, naar men algemeen
meent, ook geen bevredigende oplossing kunnen brengen. Intussen zit
de gemeente, die zich bij de regeling van hogerhand moet neerleggen,
met de brokken.
De heer Oranje kan spreker slechts zeggen, dat het college als
geheel een collegiale verantwoordelijkheid heeft. En dan kan men zeg
gen, dat het college een psychisch defect heeft en niet voldoende open
staat voor beïnvloedingvan buitenaf. Natuurlijk wordt van alle moge
lijke zijden geprobeerd, het college te beïnvloeden. Als resultaat
van die beïnvloeding en van eigen actief denkwerk komt dan ten slotte
een mening naar voren. En dan kan de raad inderdaad zeggen, dat men te
zelfstandig is geweest in zijn denkwerk en te weinig ontvankelijk voor
beïnvloeding van buiten. Maar spreker blijft er bij, dat het college
zijn collegiale verantv/oordelijkheid heeft. Het wenst daarom niet
naar voren te komen met dingen, die niet zijn geestelijk eigendom zijn
De heer ORANJE zegt, de uitdrukking "psychisch defect" niet te
hebben gebruikt noch gedacht.
De heer A.P. HILHORST vindt het standpunt van het college eer
lijk, gezond en te waarderen. Men doet het hier voorkomen, alsof men
als particulier voort zou moeten gaan op het inzicht van het college.
Overigens kan ook de heer Oranje niet bewijzen, dat de inspecteur van
het onderwijs een andere mening dan het college had.
De VOORZITTER sluit de algemene beschouwingen.
Overgegaan wordt tot de behandeling van de onderdelen van de
begroting.
Openbaar Slachthuis.
De heer ORANJE merkt op, dat het college er in de nota van
aanbieding op wijst, dat ten aanzien van het Slachthuis grondige voor-
- zieningen -