-- 2 november 1956 -- 150*
ordening er door te krijgen zoals zij is voorgesteld. Dit is hele
maal de bedoeling niet. Het is zuiver een kwestie van interpreta
tie van wat onder speel- en wat onder culturele film valt. De
interpretatie van de centrale filmkeuring is zeer eigenaardig op
dit punt. B&W hebben nu een nader voorstel gedaan om toch tot de
oorspronkelijk bedoelde heffing te komen.
De heer Oranje zegt, dat de belastingschuldige moet beta
len voor bekend is wat voor film het is. Dit is in het onderhoud
met de exploitant duidelijk naar voren gekomen. Deze zeide, dat
op het moment waarop de film draait, dikwijls nog niet bekend is
of zij al dan niet een culturele film is.
B&W menen hun voorstel te moeten handhaven onder restrictie
van de door de voorzitter aangegeven wijzigingen.
In de omliggende gemeenten is de belasting hoger dan de
door B&W voorgestelde percentages, zodat het alleszins oirbaar
is deze te heffen. Ook uit het overzicht van de exploitatie van de
ondernemer is gebleken, dat er alle reden is het voorstel te hand
haven. Ook de commissie, aan wie dit overzicht bekend is, is tot
deze overtuiging; gekomen.
De heer ORANJE moet tot zijn spijt constateren, dat de wet
houder op geen enkel van zijn argumenten is ingegaan. De wethouder
heeft slechts de in het voorstel aangevoerde motieven herhaald.
Spreker handhaaft daarom zijn standpunt, dat het voorstel in strijd
is met het fiscale recht. Hij erkent, dat de percentages in Baarn,
De Bilt en Zeist hoger ligg;en, maar om de percentages te kunnen be
oordelen zou men het algemene welvaartspeil en de koopkracht in die
andere gemeenten in aanmerking moeten kunnen nemen. Zolang men
daarvan niets weet, heeft de vergelijking van de percentages zon
der meer weinig waarde. Ook zou men moeten weten, of het bioscoop
bezoek in die andere gemeenten al dan niet belangrijk hoger is.
Het is in het algemeen niet juist zich aan percentages van andere
gemeenten op te trekken; de zaak behoort te worden beoordeeld
binnen de lokale sfeer van de gemeente.
De vraag of de enige exploitant in Soest de hogere belas
ting wel kan betalen, heeft met de zaak niets te maken. Het gaat
om een consumenten- en niet om een producentenbelasting. De belas
ting wordt berekend naar het aantal verkochte entreebewijzen en zij
wordt indirect per entreebewijs aan de gemeente betaald.
Het fiscale recht brengt mede, dat de belastingbetaler van
te voren weet, waaraan hij toe is. De in de verordening als be
lastingschuldige aangemerkte bioscoopexploitant weet dat niet. Hij
weet slechts het verschil tussen culturele en niet-culturele films.
Aan de hand van plaatselijke maatstaven zal worden beoordeeld,
welke culturele films onder de 10/o-regeling zullen vallen en welke
culturele films van belasting zullen worden vrijgesteld.
Op verzoek van de financiële commissie zullen ook de kin
derfilms van belasting worden vrijgesteld. Spreker meent, dat de
suggestie van gedeputeerde staten echter was, dat voor kinderfilms
alleen vrijstelling moet worden verleend, wanneer daarop geen
winst wordt gemaakt. In de bioscoop wordt op deze films we1 winst
gemaakt, zodat men hier afwijkt van de suggestie van gedeputeerde
staten.
Wanneer de bioscoopexploitant niet van te voren weet onder
welke belastingcategorie bepaalde films vallen, doet men hem te
kort
Wanneer men de voorgestelde regeling, gebaseerd op de
winst van de bioscoopexploitant doorvoert, loopt men het risico,
- dat -