-- 2 november 1956 -- 132. lijk v/eet, waaraan hij toe is. In de verordening wordt zeer duide lijk omschreven onder welke heffing de verschillende soorten films vallen. Wanneer de heer Oranje zegt, dat men niets te maken heeft met de inkomsten van de bioscoopexploitant, wijst spreker er op, dat juist de raad heeft gevraagd om overleg met de bioscoopexploi tant en om een exploitatie-overzicht van de bioscoop. Inderdaad heeft het peil der filmvoorstellingen te Soest altijd op een behoorlijk niveau gestaan. Spreker kan zich moei lijk indenken, dat de exploitant nu een geheel andere richting zal kiezen. Dit is in de eerste plaats in strijd met diens karak ter, terwijl hij bovendien het nettere publiek niet zal willen afstoten. De bioscoopexploitant heeft tegen het college gezegd, dat hij bij de oorspronkelijke verordening, waarbij documentaire en culturele films waren vrijgesteld, een grote meevaller had gehad, doordat door de ruime interpretatie van de Centrale Filmkeuring vele louter speelfilms tot culturele films zijn bestempeld. Thans zullen de documentaire films ook nog vrij zijn en wordt gepreci seerd, wat onder culturele films wordt verstaan. Daar kan niemand, ook de bioscoopexploitant niet, iets tegen hebben. De VOORZITTER ziet niet in, dat het in strijd zou zijn met het fiscale recht, wanneer rekening wordt gehouden met de draag kracht van de ondernemer. Het is geen kwestie van fiscaal recht, maar van fiscaal beleid, dat men een ondernemer niet zo zwaar be last, dat de onderneming er door te gronde gaat. Toen de tarieven indertijd aanmerkelijk hoger waren, heeft de ondernemer met een beroep op zijn draagkracht om verlaging van de belasting verzocht, die daarna aanmerkelijk is verminderd. De verlaging is echter ver der gegaan dan in de bedoeling heeft gelegen, omdat niemand wist, dat er zo kwistig met de rode stempel werd gestrooid. Daarom stellen B&W thans voor de verordening zodanig te wijzigen, dat zij beantwoord aan de bedoelingen van de raad, zoals die bij het vast stellen van de verordening hebben voorgezeten. De ondernemer heeft daarop aangevoerd, dat de verhoogde belasting zijn draagkracht te boven zou gaan en wanneer de draagkracht hierbij in het geding is gekomen, is dit op verzoek van de ondernemer gebeurd. In de vori ge vergadering is het voorstel aangehouden om de zaak door B&ïï nader te laten onderzoeken. Het tweede punt waarom de verordening volgens de heer Oranje met het fiscale recht in strijd zou zijn, is de omstandig heid dat de belastingplichtige niet van te voren weet hoeveel hij moet betalen. Het is een fiscale fictie, dat men dit van te voren weet, maar ook niet meer dan een fictie. Want wanneer het allemaal zo duidelijk was, zou er niet zoveel werk zijn voor be lastingconsulenten, tariefcommissies en dergelijke, die aller lei vragen moeten oplossen. De bioscoopexploitant weet met deze verordening precies waar hij aan toe is. Hij weet dat hij voor een film met een rode stempel 10^, voor andere films 15/^ en voor do cumentaire en dergelijke films in het geheel geen belasting heeft te betalen. Hoogstens kan er verschil van inzicht zijn over de vraag of men al dan niet met een documentaire film heeft te maken. Maar het overeenkomstige doet zich duizenden malen ook bij andere belastingen voor. Bij de inkomstenbelasting is de kwestie van de verwervingskosten een bekend verschilpunt tussen de belasting plichtige en de inspectie. Het begrip "documentaire film" is - minder -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen B&W Soest | 1956 | | pagina 310