- 19 december 1957 - 193.
uit eigen overtuiging gebeurt. Dat de gemeente allerlei din
gen niet kan doen als gevolg van de toestand op de kapitaal
markt, noemt spreker dan ook geen bestedingsbeperking, maar
uitstel. De gemeente wil allerlei zaken niet uit bestedings
beperking nalaten, want zij wil ze uitvoeren zodra de moge
lijkheden daartoe aanwezig zijn. Wanneer men over bestedings
beperking praat, zegt men: Wij voeren die en die werken niet
uit, omdat wij daarvoor de gelden niet wensen te besteden.
En dat wenst de gemeente wel.
Naar aanleiding van het betoog van de heer Schaafsma
zegt spreker, dat de gemeentelijke autonomie niet de minste
rem inhoudt ten aanzien van samenwerking met andere gemeen
ten, Wanneer gemeenten welbewust en autonoom tot samenwer
king met elkander besluiten,is dit op zichzelf reeds een
vorm van gemeentelijke autonomie. Het zou een gedachtenfout
zijn, wanneer men uit sprekers aandrang op het behoud van
de gemeentelijke autonomie zou afleiden, dat hij bezwaar
heeft tegen samenwerking met andere gemeenten. Wanneer hij
een dergelijke samenwerking zou zien als beknotting van de
gemeentelijke autonomie, zou hij niet zitten in het bestuurs
college van het vuilverwerkingsbedrijfWanneer gemeenten in
onderling overleg besluiten tot samenwerking, hebben zij dit
zelf gewild. En in dat "willen" zit nu juist de gemeentelijke
autonomie
De VOORZITTER merkt op, dat volgens de heer Hilhorst
het met de werkloosheid in de woningbouw niet zo'n vaart
zou lopen, omdat de wegenbouwers naar de woningbouw zijn
overgegaan en dus in het werkloosheidscijfer voor de woning
bouw zijn verdisconteerd. Misschien is dit inderdaad van
invloed. Een feit is echter, dat men geen middel of methode
heeft om op het moment zelf te constateren, hoe de situatie
is. De statistieken komen pas later. Dan kan men pas zien,
of in december minder werd gebouwd. Hetgeen men ru denkt,
zijn slechts gevoelens. Sprekers indruk is, dat het in
Nederland met de woningbouw op het ogenblik niet zo vlot
loopt als het zou moeten, ondanks het feit, dat er meer wo
ningen zijn klaar gekomen dan vroeger. De heer Hilhorst ziet
het wat optimistischer. Het is echter pas vruchtbaar over
deze kwestie te spreken, wanneer men over een paar maanden
over de nadere gegevens beschikt.
Volgens de heer Hilhorst geeft de door het college
verstrekte vergelijking een scheef beeld, omdat de mili
taire woningen daarbij zijn meegeteld. In de andere ge
meenten doen zich echter dergelijke factoren eveneens voor.
Baarn heeft een groot contingent voor de fonografische in
dustrie gekregen. Amersfoort heeft ook wat militaire wo
ningen en tevens woningen voor de industrie extra gekregen.
Men moet de totalen bekijken. Anders trekt men de zaak
werkelijk scheef. Het blijft echter altijd moeilijk ver
gelijkingen te treffen. Men moet daaraan ook niet te veel
waarde hechten. Men krijgt door de gegeven vergelijking
echter enigszins een inzicht in de vraag, hoe de toestand
in Soest is in vergelijking met zijn buren.
De heer Hilhorst heeft er verder op gewezen, dat men
te Soest niet op een eiland leeft en dat de gemeente ten
aanzien van de toekomstige grootte ook rekening heeft te
houden met de ontwikkeling van de randstad Holland. Ver
heugend is het, dat de streekplancommissie voor de
- Utrechtse -