Hr.1.
- 13 Januari 1928
1.
H O T II I. 73
van het verhandelde in de openbare vergadering van
den Raad der gemeente Soest, op Vrijdag 13 Januari
1928, des namiddags 8 uur.
Voorzitter - MrG.Deketh, Burgemeester
SecretarisJ.G.A.Batenburg.
Tegenwoordig de leden 7 Leden Bliek, van den Br eenier
D.A.de Bruijn, W.F.H.Busch, A.0.DammersW.H.C.Doorman, Mr.J.H.
van Do ome A. Endendijk, G. J. GrootewalG.Hilhorst, H.van Kloos
ter, A.J.C.Koenders, en G.Pronk.
Fa een voorafgaande officieuze "bespreking opent de Voorzitter
de vergadering. Spreker wil in deze eerste zitting van het nieuwe
jaar een enkel woord zeggen. Hij wenscht den leden en aan de hun
nen, evenals de gemeente een gezegend nieuwjaar. Spreker hoopt dat
er tusschen de leden van het college van Burgemeester en Wethou
ders, alsmede tusschen dat College en den Raad steeds een goede
samenwerking zal zijn tot "bloei van de gemeente, en dat bij alle
beraadslagingen steeds het gemeentebelang moge voorstaan, met ter
zijdestelling van persoonlijke belangen.
De Secretaris leest daarna het gebed.
1.H0TULEH.
Vaststelling van de notulen der vergadering, dd. 13 December
1927.
De notulen dezer vergadering worden zonder hoofdelijke -stemr.iing
onveranderd vastgesteld.
2.POLITIE.
Haar aanleiding van de in de vorige vergadering gedane mededee-
ling door den heer Busch (bldz.221 der notulen) dat het peil van
het politiecorps niet wordt verhoogd door aanstelling van een ma
rechaussee tot agent, die vermoedelijk dezelfde is die in 1926 op
8 onschuldige lichamen der ingezetenen heeft geranseld, waarvan
z.i. een man onrechtmatig een maand gevangenisstraf kreeg, wenscht
de Voorzitter eenige mededeelingen te doen. Vermoedelijk zullen
door den heer Busch de marechaussees bedoeld zijn, die hier met de
Pinksterdagen in 1926 gestationneerd waren. Spreker wil dan ver
klaren dat hem uit een ingesteld onderzoek gebleken is, dat be
doelde agent nooit een voet in deze gemeente had gezet vóór zijne
oproeping als sollicitant, zoodat het over hem gesprokene een on
waarheid is. Ten aanzien van deze verdere questie merkt Spreker
op dat met Pinksteren 1926, 6 a 7 Soester menschen, die ten deele
dronken waren, pogingen deden om een erf, dat in beslag genomen
was door een vereeniging, binnen te treden. Den menschen werd ge
vraagd of ze op dat terrein moesten zijn. Het bleek dat ze niet
op dat terrein behoorden te zijn en zich toch daartoe toegang wil
den verschaffen. Tegen een man werd toen proces-verbaal opgemaakt.
De Rechtbank zal deze questie wel verder onderzocht hebben. Spre
ker zegt nogmaals dat hij er tegen op moet komen, dat een onjuist
licht is geworpen op den nieuw-benoemden agent, die geheel onschul
dig is ten opzichte van deze zaak. Spreker vindt een dergelijke
uitdrukking minder aangenaam voor den betrokkene, die tengevolge
van zijne functie meermalen met het publiek in aanraking zal komen
De