20 Maart
1929
97.
ning 1924 de gewij zigde begrooting 1925 verwerken) de gewijzigde
"begrooting 1928 worden verwerkt, welke verwerking dan omvat de
terugboeking van de nu door Ged.Staten gemaakte wijzigingen.
Aldus komt dus te beginnen met de rekening 1925 de zaak ein
delijk in orde. Vel zullen dan de rekeningen 1923 en 1924 niet
aansluiten aan de alsnog opgemaakte oprichtingsbalans, maar dit
is door een aanteekening in de rekening 1925 recht te zetten.
Mijn voorstel is dus:
1. de verbeterde rekening 1924. zooals deze door Ged.Staten is vast
gesteld, aanvaarden;
2. thans een beluit te nemen, waarbij wij verklaren, dat het be
sluit van 15 Juni 1926 verkeerdelijk is genomen, en waarbij
wij die fout herstellen in de begrooting 1928;
3. op het voetspoor, hetwelk thans door Ged.Staten is aangewezen»
voortgaande, in de rekening 1925 de fouten hetstellen door
vorenbedoeld besluit tot uiting gebracht;
4. voor de goede orde alsnog op te maken een oprichtingsbalans;
5. wanneer Ged.Staten het onder 2 bedoelde besluit verwerpen, in
hooger beroep gaan bij de Kroon.
Een ontwerp voor het te nemen besluit luidt dan als volgt:
De baad der gemeente Soest;
Overwegende
dat op 15 Juni 1926 door den toenmaals zitterrden ha ad een besluit
is genomen, volgens hetwelk de gronden van het op 1 Januari 1923
in deze gemeente opgerichte Grondbedrijf werden ingebracht in
dat bedrijf;
dat deze inbreng is geschied in verband met schrijven van Ged.
Staten van 28 April 1925, dooh volgens mondelinge aanwijzingen
door of namens Ged.Staten der provincie Utrecht gegeven, althans
een schriftelijke aanwijzing in deze niet aanwezig is;
dat de toen gevolgde opvatting thans ook spreekt uit de door Ged.
Staten schriftelijk gegeven overwegingen bij hunne beslissing
over de door dezen xiaad ingediende rekening van het Grondbe
drijf over 1924, echter zonder dat Ged.Staten deze opvatting
op eenigerlei wijze toelichten;
echter van oordeel zijnde
dat art.4 der Verordening op het Grondbedrijf luidende "de in
breng geschiedt voor de waarde welke die gronden op het
tijdstip van inbreng geacht worden te vertegenwoordigen" en art
23 sub a luidende "de boekwaarde van eigendommen welke
bij het inwerkingtreden dezer verordening reeds in het bezit
der gemeente zijn (is) de waarde, welke zij op het tijdstip van
inbreng vertegenwoordigen"dit niet anders uit te leggen is
dan dat met die waarde bedoeld wordt "de werkelijk gemaakte
onkosten". Laten de woorden van art.4"geacht worden te verte
genwoordigen" nog eenige ruimte var het begrip "geschatte
waarde"art.23 laat de woorden "geacht worden" geheel weg,
spreekt dus van een "vaststaande waarde" en niemand zal kunnen
beweren, dat een "geschatte waarde" de "juiste waarde geeft,
•Welke laatste alleen te geven is, zoo men als zoodanig bedoelt
"de som van alle betaalde onkosten";
dat van een schatting, voor het vaststellen der waarde bij den
inbreng dan ook in de verordening niet gesproken wordt en
slechts art.25 over schatting spreekt, echter duidelijk daar
bij aangevende "voor de eerste maal in 1928".
dat er geen enkele aannemelijke reden is om aan te nemen dat de
winst op gekochte gronden, die reeds vóór 1 Januari 1923 in het
bezit der gemeente waren, anders zal worden berekend dan die op
gronden