19 Juni 1323 160. begrooting en "begrooting Grondbedrijf 1928.Spreker ie dan ook van oordeel dat de Voorzitter het daar straks geleverde "betoog inder tijd bij de lezing dor Verordening had moeten houden. Dit is thans niet op zijn plaats. De Raad dient op dit oogenblik te be spreken het besluit van Ged.Staten, n.1. de gronden welke zij hebben aangevoerd tot weigering der goedkeuring. Spreker, die zich dan ook tot die bespreking zal bepalen, merkt voorts op dat in het voorstel van B. en staat dat het de bedoeling is een com missie te benoemen voor de redactie van het beroepschrift.Spreker zegt dat hij al eenigszins op deze zaak is vooruitgeloopen en reeds een ontwerp-verzoekschrift in zekeren vorm heeft opgemaakt. Spreker stelt voor dit ontwerp-beroepschrift thans te behandelen, daar de Raadsleden zich dan een beeld kunnen vormen van de waar de, die te hechten is aan het besluit van Ged.Staten. De Voorzitter merkt op dat juist aan de orde is de kwestie om al of niet in hooger beroep te gaan. Waar de heer Doorman gronden noemt om wel in beroep te gaan, wenscht Spreker gronden aan te voeren om niet in beroep te gaan, Dus daarom kan het door Spreker naar voren gebrachte wel degelijk aan de orde worden ge steld. Spreker zegt voorts dat hij inderdaad met den heer Doorman gesproken heeft over de samenstelling van het beroepschrift.Doch dat beroepschrift kan eerst behandeld worden als de xiaad besloten heeft on^ueroep te gaan, terwijl dan tevens aan de orde komt het voorstel van B„en W. om de heeren Doorman en den Bliek aan te wij zen als commissieleden voor de samenstelling van het beroepschrift en verdediging voor den Baad van State, Spreker zegt dat de heer Doorman dus niet het beroepschrift in behandeling kan brengen; wel kan de heer Doorman de argumenten, in het ontwerp-beroepschrift omschreven, naar voren brengen, uitsluitend, als argumenten om in beroep te gaan. De heer Doorman zegt dat zulks ook zijn bedoeling is, Spre ker zegt dan allereerst zijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de door Ged.Staten naar voren gebrachte bezwaren tegen het raadsbesluit van 29 Mei j.1. tot wijziging der begrooting der ge meente en van die van het Grondbedrijf over 1928. Spreker heeft in een afschrift van den brief van Ged,Staten die bezwaren ge merkt met de letters a tot en met fh Spreker zegt dan vervolgens dat onder a door Ged.Staten wordt gezegd; Overwegende, dat krachtens artikel 4 van de "verordening regelende het beheer van het grondbedrijf der gemeente Soest" de inbreng van gronden en daarop eventueel aanwezige opstallen ge schiedt voor de waarde, welke die gronden en goederen op het tijd stip van inbreng geacht worden te vertegenwoordigen: dat de Raad, overeenkomstig de schatting van de in de ver ordening genoemde schattingscommissie, de waarde van de inge brachte gronden per 1 Januari 1323 heeft gesteld op f 1.565,324,83; Hier tegenover wil Spreker opmerken, dat in de overwegingen bij ons Raadsbesluit behoorende, dui delijk uiteengezet wordt, dat in de verordening een schatting bij den inbreng der niet-patriarchale gronden nergens staat voorge schreven, alsmede op wellce gronden wij meenen dat ook een schat ting niet bedoeld is geworden; dat wel art.7 der verordening zegt "met alle uit deze verordening voortspruitende schattingen wordt belast enz", doch dat door ons is aangetoond, dat een schatting ten behoeve van den inbreng der niet-patriarchale gronden juist niet uit de verordening voortspruit De heer van Doorne komt inmiddels ter vergadering. De heer Doorman zegt hierna dat door Ged,Staten onder het door hem gemerkte b wordt medegedeeld: dat

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1929 | | pagina 356