--- IC Juni 1929 --- 164. handhaaft. Spreker* acht beroep echter niet mogelijk daar de rechts gronden daartoe ontnomen zijn. De heer Doorman is het wel met den Voorzitter eens dat de haad van State zich op een juridisch standpunt stelt. Daarom acht Spreker het niet juist om het voorstel van den heer Busch in het beroep schrift naar voren te brengen. Spreker wil voorts opmerken dat hij niet gezegd heeft dat de Verordening niet goed is, maar dat hij ge zegd heeft dat het inbrengbesluit fout is. We gaan thans niet in ver zet tegen de beslissing van Ged.Staten omtrent de vaststelling der rekening door dat College, maar alleen om een fout van 1926 hersteld te krijgen. Spreker aanvaardt dan ook nog de rekening 1924; deze moest de daad slikken. De Voorzitter merkt op dat de rekening 1924 ook de goedkeuring der balans van het Grondbedrijf omvat. Tegen de wijziging van de ba lans door Ged.Staten had m*n dan bezwaren moeten inbrengen. De heer Doorman betoogt nogmaals dat men het inbrengbesluit als grondslag moet nemen. De heer den Bliek zegt dat men thans weer geweldig tegenover elkaar staat. Er wordt als 't ware gevochten of de toepassing der Verordening juist geweest is of niet. Doch Spreker wil nog wijzen op de indertijd ontvangen correspondentie van Ged.Staten bij de op richting van het Grondbedrijf, waarin gezegd wordt dat dit College tegen het Grondbedrijf zou zijn als het tegenwoordige en het volgen de geslacht zou worden benadeeld. Het volgende en ook dit geslacht zal altijd blijven zuchten onder de fout, welke onder deze verorde ning is gemaakt. Spreker hoeft destijds de verordening bestudeerd en is toen aan de zijde gaan staan van den heer Doorman. Het gaat om de kwestie of men de gemeente moet laten benadeelen of niet. Er rust dan ook een zware verantwoordelijkheid op de zijde van den Haaddie niet in beroep wil gaan. Thans is door B. en W. een krijgslist gebruikt. Wanneer men de vorige keer op utiliteitsgronden een besluit heeft ge nomen, waarom zal men dan nu niet in beroep gaan. Het gaat hier puur alleen om de kwestie of men al dan niet wat kan winnen voor het ge slacht van Soest. De Voorzitter wijst er op dat men niet moet vergeten dat het nadeel gekomen is omdat men indertijd niet een financieel beleid heeft gevoerd, zooals wel behoorde. Thans komt de gemeente voor een groot bedrag te staan, dat in 1924, 1925 en 1926 gevonden had kunnen worden. Men had toen moeten reserveeren. De heer Doorman zegt dat uit het gezegde door den Voorzitter sou blijken dat het nadeel ontstaan zou zijn uit een zorgeloosheid in de boeken. Spreker kan het daarmede met den Voorzitter niet eens zijn. De hoegrootheid van de som is niets veranderd. Het gaat hier alleen om de verdeeling der bedragen over de belastingbetalers. De heer Gasille is het niet met den Voorzitter eens wat de re serveeringen betreft. Men gaat toch geen bedrijf opzetten om dade lijk voor verlies te moeten reserveeren. De heer Hilhorst is van oordeel dat hier de practische zijde ontbreekt. De opzet van het Grondbedrijf is toch geweest om de groote lasten naar de toekomst te verschuiven. Spreker meent dat er ook werkelijk aan het Grondbedrijf voordeelen zijn verbonden, maar men heeft echter de draagwijdte van de verordening niet kunnen o-verzien. De verordening, zooals die thans luidt, werd destijds ver keerd ^opgesteldzoodat deze stroppen moet veroorzaken. Spreker is ook voor het in beroep gaan van de beslissing van Ged.Staten. De heer Grootewal wenscht ook in beroep te gaan van het be sluit van Ged.Staten. Men weet nooit, zegt Spreker, hoe een koe een haas kan vangen. De heer van Doorne is van oordeel dat er een klein kansje is, hetwelk

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1929 | | pagina 364