--- 19 Juni 1929 173.
tegen deze "beslissing, welke h.i. niet valt onder die, "bedoeld "bij
art.70 der verordening, is een "beroep op den xlaad niet toegelaten.
Mitsdien stellen zij voor op voormeld beroepschrift van den heer
Van Oosten afwijzend te beschikken, 3e Afd.no.4-1-149)
Ten aanzien van het beroepschrift van A.van den Broek om ont
heffing der artt.9,13 en 14 der Bouwverordening, op grond dat een
verzoek daartoe door B, en V. zoude zijn geweigerd, merken B. en W
op dat verzoeker blijkbaar bedoelt overeenkomstig de bepaling van
art.70 der B-ouwverordening beroep tegen deze beslissing bij den
Raad aan te teekenen. Be vorm waarin verzoeker dit gedaan heeft, is
minder juist omdat de Raad van de bepalingen der genoemde artt.
geene ontheffing kan verleenen. Op dezen grond zoude het verzoek
reeds kunnen Y/orden afgewezen, doch bovendien zal de Raad aan het
door verzoeker gewenschte verzoek tot vernietiging van deze beslis
sing niet kunnen voldoen, omdat B, en W,geheel bij de weigering ge
handeld hebben overeenkomstig de door den Raad zelf gegeven voor
schriften. Beze voorschriften zijn door den Raad dwingend voorge
schreven. Waar dit dwingende in een enkel bijzonder geval (art.13)
of voor eventueels soort gebouwen (art.14) - van art.9 valt geen
enkele ontheffing te geven - te bezwarend of te klemmend zoude
kunnen zijn, heeft de Raad bij zijne voorschriften het goedgevondeh,
dat B, en W, dit geval nader zouden beschouwen en daarin eene be
slissing zouden nemen. Zulk geval en eene eventueele afwijking van
de voorschriften van den Raad staan dus geheel ter beslissing van
B, en W.beschikken zij in zulk een geval geheel overeenkomstig de
voorschriften van den Raad, zal - althans zoo wil het B. en W. voor
komen - een beroep op den Raad niet kunnen baten. B, en W. geven
den Raad derhalve in overweging aan adressant mede te deelen, dat
zijn verzoek niet voor inwilliging vatbaar is.(3e afd.no,1-57)
Ten aanzien van het adres van C.v.d,Grift,, houdende verzoek
hem alsnog ontheffing van art .14 der Bouwverordening te verleenen,
merken B. en W, op, dat zij bij beslissing van 24 Mei 1929 afY/ijzend
hebben beschikt op het verzoek van adressant cm ontheffing van art.
14 sub c der Bouwverordening, aangezien in dit geval door Verzoeker
op onjuiste gegevens bouwvergunning was verzocht en verkregen.Voorts
verwijzen B, en W. naar de motieven, aangevoerd in hun voorstel in-
zake het verzoek van A.van den Bloek. (3e Afd.no.176),
Be heer Busch spreekt als lid der Bouwcommissie er zijn be
vreemding over uit dat in de voorstellen van B. en W. niets ver
meld staat omtrent het advies der Bouwcommissie.
Wethouder hoenders wijst er op dat van de adviezen dier Com
missie wel melding is gemaakt en dat deze zijn toegevoegd aan de
stukken
Be heer Busch is van oordeel dat de gevraagde ontheffingen wel
gegeven moeten vrorden, In de Bouwverordening staan te veel bepalingen,
welke het bouwen belemmeren. We hebben hier groote stadsallurer als
we de bouwverordening bekijken; bovendien is het uitbreidingsplan
nog niet vastgesteld. Spreker wijst er voorts op, ook namens den
hfeer Hilhorst, dat men door v/eigering van de ontheffing aan A.van
den Broek een zeer groot onrecht sou plegen. Beze man moet uit nood
zaak verbouwen. Het ware mogelijk dat de aangehaalde overwegingeni'-
zouden kunnen gelden als het uitbreidingsplan bestond.Betrokkene
heeft indertijd medewerking verleend tot verbreeding van de Soes-
terbergschestraat door grondafstand onder de toen geldende bepalingen
der Bouwverordening. Gezien ht feit, en de bijzondere medev/erking
van Van den Broek, alsmede de noodzaak der verbouwing, zou de Raad
bij weigering der ontheffing de indertijd door van den Broek ver
leende medewerking ontkennen. Ook in het belang der Volksgezondheid
is het