8 December 19J0 185«
worpen, zal het mogelijk zijn ongewenschte personen van de
slachtplaats te weren.
De heer Busch, die het verloop van het voorgevallehe
naar vorenbrengt, is niet overtuigd, dat het geen verschil
maakt, of het abattoir een gemeentelijke dan wel een parti
culiere is. Spreker meent dat de schuld niet zoo zeer bij de
slagers schuilt dan wel bij den Raad, die indertijd deze
aangelegenheid niet met den noodigen ernst heeft bekeken.
Spreker is van meening, dat van de slagers, wien het om winst,
te doen is, geen verbeteringen zijn te verwachten, terwijl
de opzichter enkel de belangen van de slagers heeft te beharti
gen. Spreker is van oordeel, dat door Burgemeester en Wethou
ders eigenlijk geen maatregelen zijn genomen. Beter ware het
geweest, wanneer oen controle op het slachten ware ingesteld
en de opzichter in gemeentedienst werd genomen. Spreker hoopt,
dat Burgemeester en Wethouders hun oordeel zullen herzien en
in de eerstvolgende vergadering met afdoende voorstellen zul
len komen.
De heer van Klooster geeft ook het voorgevallene weer en
verklaart van den opzichter te hebben vernomen, dat hij, na
kort tevoren een berisping te hebban; gehad, het bewuste dier
in de gewone slachtplaats heeft gelaten,omdat de noodslacht-
plaats juist schoon was gemaakt. Spreker, die voorts wijst
op de brutaliteit van de miltverduistering, is van oordeel,
dat de slagers een en ander niet konden voorkomenSpreker
die <er de aandacht op vestigt, dat ook in gemeente-abattoirs
wel dingen gebeuren, welke het daglicht niet kunnen velen,
deelt mede, dat Burgemeester en Wethouders hebben gesanction-;
neerö, dat de man, die de milt heeft verwisseld, voorloopig
niet meer in het abattoir wordt toegelaten.
De heer de Bruijn is van oordeel, dat het een fout is
geweest, dat niet in de verordening een bepaling is opgenomen,
waarbij werd voorgeschreven van het sterven van dieren kennis
te geven aan den Keuringsdienst. Spreker becritiseert voorts
het optreden van den heer Wellensiek in de slachtplaats en
keurt daarbij af, dat deze zijn collega Winter niet tijdig in
kennis heeft gesteld van het voorgevallene. In verband met het
optreden van den heer Wellensiek, geeft Spreker in overweging
een regeling te maken, waarbij enkel aan personen, voorzien
van een kaart, toegang tot de slachtplaats wordt verleend.
Spreker noemt het fantasie om te beweren, dat op gemeentelijke
abattoirs geen ongerechtigheden zouden voorkomen en vergelijkt
den ophef, welke van deze zaak van zekere zijde wordt gemaakt
met een storm in een glas water.
De heer Pronk, die op de boerderij va® de Wed. Lam is
geweest, toen het dier gestorven was, geeft daarna zijn lezing
van het voorgevallene. Spreker, die verklaart wel meerdere
malen geroepen te worden om gestorven dieren den hals af te
snijden, deelt mede, zulks in het onderhavige geval niet te
hebben willen doen, omdat het dier kort tevoren nog goed ge
weest was en het geval hem derhalve verdacht voorkwam.Spre
ker heeft er toen op gewezen, dat het op den weg lag om den
gemeentelijken keuringsdienst op te bellen. Zulks is evenwel
niet geschied. Eenigen tijd later is het dier op een wagen ge
laden en is het op dien wagen de hals afgesneden. Spreker
weet nog mede te deelen, dat een hond het op den weg vallende
bloed heeft opgelikt, doch dat die hond daaraan niet is over
leden.
De Voorzitter
V- ïOc -(Lo'V Ci fL&JL U exir a exv*-^L j ö-*-»
<u~. 3