51 October 1951 245.
De heer Busoh mefkt op, dat de Voorzitter gezegd heeft,
dat de werkgever in den bijslag vergoeding kan vinden voor de
mindere productiviteit van zijn arbeiders. Dit is niet geheel
juist. Het betreft hier de mindere productiviteit van "het werk"
en niet van "de arbeiders".
De Voorzitter zegt dat met de opmerking Van den heer Busch
rekening zal worden gehouden.
De heer Nooder zegt dat het hier een belangrijke zaak is,
en daarom acht hij het minder juist om nu reeds het voorstel
van B. en 1. in behandeling te nemen. Spreker, die niet over
één nacht ijs wil gaan, zal zijn standpunt in deze even moeten
voorbehouden.
De heer Endendijk vindt het hier ook een ingrijpende zaak.
Deze aangelegenheid is voor hem geheel nieuw.
De heer Bleeker zegt dat de bezwaren van de heeren Nooder
en Endendijk zeer zeker juist zijn, doch deze aangelegenheid is
in de gisternamiddag gehouden vergadering der commissie dege
lijk besproken. De commissie wilde ook eerst wachten met hare
voorstellen, doch na de toelichting van den Burgemeester, die de
laatste besprekingen in de vergadering bijwoonde, was men van
oordeel, dat deze zaak in de vergadering van heden behandeld
moest worden, daar het benoodigde crediet eerst nog door Ged.-
Staten goedgekeurd moet worden, terwijl toch ook aan de rege
ling nog tijdige publiciteit moet worden gegeven, teneinde de
werkgevers op te wekken in die maanden werken te doen uitvoeren,
welke ander8 wellicht niet uitgevoerd zouden worden.
De heer Busch geeft toe dat het een ingrijpend voorstel -is.
zoodot hij zioh ook zeer goed het standpunt van de heeren Noo
der en Endendijk kan indenken. Deze zaak is uitvoerig besproken
met B. en W« en spoedbehandeling is wel noodzakelijk, wil men de
regeling nog tijdig kunnen uitvoeren. Waar de commissie uit vo
gels van diverse pluimage bestaat, meent Spreker, dat men ver-
trouwen in de leden moet hebben. Wanneer men thans wacht met be
handeling, zal de goedkeuring van Ged.Staten te laat afkomen om
aan de regeling tijdige publicatie te kunnen geven. Spreker be
toogt dat het hier een groot algemeen belang geldt.
De heer van Klooster wil naar aanleiding van de opmerking
van den heer Endendijk dat deze zaak geheel nieuw is, even mede-
deelen, dat hij het vorig jaar een dergelijk voorstel heeft
gedaan, doch dit voorstel kon toen geen ingang vinden. Nadien
is Amsterdam met een soortgelijke regeling begonnen. Het verheug
Spreke* dat deze zaak nu hier ter sprake is gekomen. Het vorig
jaar is ook uitdrukkelijk in de commissie over een soortgelijke
aangelegenheid gesproken. Spreker wijst er tenslotte op, dat de
voorgestelde regeling in het belang der gemeenschap is, daar
een en ander ook ten goede komt aan degenen, uit wier zakken de
gelden voor de werkverschaffing moeten komen.
De heer Gasille zal gaarne van den Voorzitter nog eens de
juiste samenstelling der commissie vernemen.
De Voorzitter zegt dat voorgesteld wordt deze té doen be
staan uit de leden van het ooilege van B. en W. en de heeren
Bleeker, Busch, Grootewal, Hornsveld en van Klooster.
De heer Gasille zegt dus: "B. en W met 5 leden van den
Raad onder voorzitterschap vqn den Burgemeester". Spreker is
van oordeel, dat men die zaak dus gerust aan die commissie mag
overlaten.