124.
laatstbedoelde verordening op 1 Sept.a.s. in werking te doen
treden.
De heer Endendijk wijst erop, dat in het Ambtenaren-re
glement een bepaling is opgenomen, volgens welke een ambtena
res, die huwt, ontslag verkrijgt. Ook in vele plaatsen heeft
men een dergelijke bepaling vastgesteld ten aanzien van de
onderwijzeressen. Spreker zou nu in deze verordening een ge
lijke bepaling willen vastleggen. Spreker, die zegt dat men
in deze gemeente reeds een gehuwde onderwijzeres heeft en
dat men in een lastig parket verkeert, daar morgen weer een
onderwijzeres gaat huwen, wil echter den bestaanden toestand
handhaven, en de door hem voorgestelde bepaling in de veror
dening in werking laten treden op 1 September a.s.
De Voorzitter merkt op dat dit een heel andere questre
is. Deze verordening gaat over het onderwijs zelve, en niet
over het ambtenaar-zijn van den onderwijzer. Spreker zegt dat
B. en W. met de opmerking van den heer Endendijk rekening kun
nen houden, en dat die bepaling afzonderlijk geregeld 3s;an
worden.
De heer Endendijk zegt dat, wanneer aldus gehandeld
wordt, hij zijn doel heeft bereikt.
De heer Nooder verzoekt hierna over te gaan tot de arti-
kelsgewijze behandeling der verordening, daar hij enkele op
merkingen heeft.
Tot bedoelde behandeling wordt hierna overgegaan.
Art2De heer Nooder stelt voor in de 2e alinea het zins
deel "onderwijzer van bijstand" te vervangen door "klasse
onderwijzer" en voorts in de volgende artikelen de eerst ge
noemde woorden telkens door de laatstgenoemde te vervangen.
De Voorzitter zegt dat de naam "onderwijzer van bijstand
steun vindt in de Wet. Waar deze titel dus wettelijk is, zal
verandering, als door den heer Nooder voorgesteld, niet moge
lijk zijn.
De heer Nooder vindt "onderwijzer van bijstand" een klei
neerende uitdrukking. Spreker vraagt of de naam voor Soest
niet kan worden gewijzigd.
De Voorzitter zegt dat men zich aan de wettelijke bena
ming moet houden. Bovendien moet worden opgemerkt, dat het
hoofd ook voor een klasse staat.
Het 2e lid van artikel 2 wordt ongewijzigd vastgesteld.
Art. 2, 3e lid.
De heer Nooder stelt voor aan het Je lid toe te voegen,
dat de aanwijzing van het plaatsvervangend hoofd naar anciën
niteit geschiedt.
De heer Endendijk moet de aanneming van een dergelijke
bepaling ontraden, daar men dan wel eens een ongeschikt per
soon zou kunnen krijgen als plaatsvervangend hoofd.
De heer Nooder zou dan willen bepalen dat bedoelde aan
wijzing "zoo mogelijk" naar anciënniteit geschiedt.
De Voorzitter, die er op wijst dat in den regel wel de
oudstaangestelde zal worden aangewezen, meent dat het hoofd
in de aanwijzing van een plaatsvervangerdien hij geschikt
acht, niet aan banden moet worden gelegd.
Het 3e lid wordt hierna ongewijzigd vastgesteld.
Art. 7.
De heer Nooder stelt voor achter het woord "tucht" te
lezen de woorden "kunnen door den betrokken onderwijzer van
bij stand