}1 October 19M 240.
hoofdcommies sprake is van en onrechtvaardigheid, daar destijds
aan den titel een hoogere salarieering was toegezegd.
De Voorzitter zegt dat men de waarde van een chef van een
afdeeling moet taxeeren zonder daaraan den persoon te verbinden.
De heer_ Endendijk meent dat de hoofdcommies van de afdee
ling Financiën evenveel waard xs als een hoofdcommies bij het
Rijk.
De heer de Nies heeft met verwondering naar den heer Gasille
geluisterd. Spreker had niet gedacht dat men onbillijkheden wilde
handhaven, doch er zijn nog meer onbillijkheden bijgekomen Spre
ker wijst op het scheppen eener functie bij openbare werken, die
er niet is. Voorts meent Spreker dat men de bezoldiging van ten
hoofdcommies niet pessimistisch moet bekijken. Men heeft bij het
Rijk en bij de gemeenten den titel van hoofdcommies, doch de
functionarissen zullen elkander niet kunnen vervangen. Men moet
hier dus niet te gering over denken. Spreker betoogt uitvoerig
dat hij niet met de onbillijkheden kan meegaan.
De Voorzitter wijst erop dat deze zaak met volkomen overeen
stemming in het georganiseerd overleg en in de Salariscommissie,
waarbij de heer de Nies tegenwoordig was, is behandeld.
De heer de Nies zegt dat hij zich niet met alles heeft kunnen
vereenigen, en dat hij nooit is meegegaan met den ongehuwden-af-
trek. Bovendien is later weer eenige verandeting in de oorspronke
lijke voorstellen aangebracht.
De Voorzitter zegt dat de heer de Nies toch met de schalen
accoord is gegaan.
Be heer van Duren vraagt waarom de Minister heeft voorge
schreven dat bij de bezoldiging van de werklieden wel het parti
culier bedrijf als maatsxaf moet worden genomen, en niet bij de
bezoldiging voor de ambtenaren.
De Voorzitter antwoordt dat vergelijkbare betrekkingen van
ambtenaren in particuliere bedrijven niet bestaan.
Hierna worden de algemeene beschouwingen gesloten en wordt
overgegaan tot de artikelsgewijze behandeling der verordening re
gelende de bezoldiging van het gemeentepersoneel
Art»1. De heer Grootewal zegt een voorstander te zijn van beta
ling" naar arbeidsprestatie. Spreker, die principieel tegen kinder
toeslag is, merkt op dat men heeft gezegd dat hij bij de laatste
bespreking in de salariscommissie een lans heeft gebróken voor
handhaving van den ongehuwden-aftrek. Dit is geenszins zijn be
doeling geweest en hij moet zich dan ook verkeerd uitgedrukt heb
ben. Een ongehuwde, die dezelfde arbeidsprestatie heeft als een
gehuwde, dient op gelijke wijze bezoldigd te worden. Spreker is
dus tegen den ongehuwden-aftrek.
De heer Endendijk zegt principieel niet tegen dezen aftrek
te zijn. Bij de loonbepaling moet men rekening houden met de be
hoeften van het gezin, zoodat Spreker dezen aftrek, alsmede toe*
kenning van kindertoeslag, billijk vindt.
Hierna wordt met 8 tegen 7 stemmen besloten tot een ongehuw
den-aftrek. Tegen dezen aftrek stemden de heeren Grootewal, Nood er,
de Nies, Mulder, van den Breemer, Gasille en Hornsveld.
Art. 5, 1e lid. De heer Mulder stelt voor den aftrek voor dienst-
kleeding enz. te bepalen overeenkomstig het Rijks-bezoldigingsbe
sluit, waartoe zonder hoofdelijke stemming wordt besloten.
Art.