Nr.13«
3 September 1935 228.
NOTULEN
van het verhandelde in de spoedeisehende openbare
vergadering van den Raad der gemeente Soest op Dins
dag 3 September 1935, des namiddags 4 uur.
Voorzitter: Mr.G.Deketh, Burgemeester*
Secretaris: JG.A.Batenburg.
Tegenwoordig de leden: J.J.D.van den Berg, J.E.van
Breukelen, D.A.de Bruijn, V.H«0.DoormanA.Endendijk,
J.Gasille, A.P.HilhorstJ.H.Bom, M.Hornsveld, H.van kloos
ter, A.de Nies, J.Nooder, M.C.Thijssen, J.van de Ven, en
H.Zijletra.
De Voorzitter opent de vergadering en zegt dat hem
na afloop der vergadering van hedenmorgen door een der le
den medegedeeld is dat naar diens oordeel een informali
teit heeft plaats gehad, doordat de leden niet twee eeden,
doch slechts één eed hebben afgelegd, waardoor de geldig
heid dezer eedsaflegging en de daarna gevolgde handelin
gen in twijfel worden getrokken. Spreker heeft de beide
formulieren van de eeden, voorkomende in den tekst van
artikel 45 der^Gemeentewet voorgelezen, en meende dat het
afleggen van een eed voldoende was. Spreker heeft hierom
trent steun gevonden in een uitspraak van Gedeputeerde
Staten van friesland van 1887, doch waar hij liever het
zekere voor het onzekere wil nemen, heeft hij een nieuwe
vergadering bijeengeroepen ter behandeling van dezelfde
agenda als die voor de vergadering van hedenmorgen, welke
vergadering echter als niet-gehouden beschouwd dient te
worden. Het door hem gesprokene in de vergadering van he
denmorgen, zal hij niet herhalen, maar Spreker wenscht dat
die woorden beschouwd worden als hedenmiddag te zijn uit
gesproken
De heer Thijssen zegt dat hij het is geweest, die de
vrijheid en beleefdheid genomen heeft om den Voorzitter
mede te deelen^ dat z.i. te dezer zake niet aan de wette
lijke voorschriften was voldaan. Spreker heeft dit gedaan
uit beleefdheid en sympathie tegenover den Voorzitter,
zulks in verband met de gevolgen, welke uit een en ander
zouden kunnen voortvloeien. Spreker wil dus niet beschouwd
worden als te zijn de kwade pier; de beste bedoeling heeft
bij hem voorgezeten. Vervolgens wijst Spreker er op dat
artikel 45 der Gemeentewet (vóór de wijziging der Gemeen
tewet in 1931, art.39) zich in tweeën splitst. Het eerste
gedeelte bevat den ambtseed en het tweede gedeelte den zui
veringseed. De zuiveringseed, welke het eerst afgelegd
moet worden, wordt ook genoemd juramentum purgatorium, en
de ambtseed, welke daarna afgelegd moet worden, wordt ook
genoemd juramentum assertorium. Het afleggen dier eeden
mag niet verwisseld worden. Hier zijn twee formaliteiten
te vervullen en terdege moet onderscheid worden gemaakt
tusschen ambtseed en zuiveringseed, zoodat de twee eeden
niet afgelegd mogen worden door het uitspreken van een
eedsformulier. Indien geen twee eeden zijn afgelegd, zou
den naar Sprekers meening alle besluiten, welke genomen
zijn en worden, ongeldig zijn, waardoor groote moeilijk
heden zouden komen te ontstaan. De Wethoudersbenoeming
zou ongeldig zijn en bij vaststelling van verordeningen,
enz. zou een beroep kunnen worden gedaan op deze informa
liteit