17 December 1935 334. Daar niemand hierover hoofdelijke stemming verlangt, wordt de begrooting zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De heer ïhijssen maakt hierna nog een opmerKing omtrent een vermelding in den geleidebrief tot de begrooting. De stel ler van dezen brief heeft naar Sprekers inzicht geen voldoende wetskennis, aangezien in dien br ef gesproken wordt van "ont werp "-begrooting. De Wet kent geen "ontwerp"-begrooting, doch een begrooting. De stellers van het rapport der 1e afdeeling hebben dit goed gezien, door in het verslag te spreken van "begrooting"Spreker brengt de heeren van de Ven en Groot, resp. rapporteur en Secretaris der afdeeling, zijn bijzonderen dank voor de samenstelling van het verslag. In het antwoord van B.en W. wordt wederom ten onrechte gesproken van "ontwerpt begrooting. Spreker zegt voorts in het verslag der 2e afdeeling gelezen te hebben dat aan het hoofd staat vermeld "aanteekenin- gen" in plaats van "verslag". Volgens het reglement van orde voor de vergaderingen van den Baad moet door de afdeeling een "verslag" worden opgemaakt, en geen "aanteekeningen"Verder zegt Spreker dat de leden een schrijven van B.en W. dd. 13 Dec. 1935, hebben ontvangen inzake de bedrijfs-en gemeenterekeningen 1934. Daarin staat vermeld dat de rekening wordt aangeboden. Ook dit is onjuist. De Gemeentewet kent geen "aanbieding" der gemeenterekening; deze Wet zegt dat de gemeenterekening wordt "overgelegd". Voorts wordt in het schrijven B.en V/. gezegd dat de rekening voor het gebruikelijke onderzoek in handen is ge steld van de Binancieele Commissie. Als lid van de Rinancieele Commissie heeft Spreker te dezer zake nog geen enkel bericht ontvangen, zoodat deze mededeeling van B.en W. voor Spreker een raadsel is. De Voorzitter zegt dat de rekening ter inzage is gelegd, en dat de kinancieele Commissie binnenkort in vergadering zal bijeenkomen. Wethouder Gasille zegt dat de Raad zich nu wel heeft uit gesproken over de salarissen van het gemeente-personeel, doch dat nog geen rekening is gehouden met enkele wenschen van den Ministerten aanzien van de salarisregeling van 5 December 1934. De Minister wil het maximum voor den hoofdcommies teruggebracht zien van ƒ.4.000,= op ƒ.3.900,=, zooals oorspronkelijk door B.en W. was voorgesteld. Voorts wil de Minister de wedde van den bode bepaald zien op ƒ.1.400,= tot ƒ.1.900,=, terwijl de Raad een wedde heeft vastgesteld van ƒ.1.500,= tot 2.000,=. Het maximumbedrag voor den bevolkingsagent is door den Raad be paald op 2.200,=, terwijl de Minister ƒ.2.100,= voldoende acht. Gisteren is aan den Raad gevraagd om aan de wenschen van den Minister tegemoet te komen, doch de Raad wenschte hierop niet in te gaan. Spreker vraagt nogmaals of de heeren dus niet accoord gaan met de wenschen van den Minister. Spreker meende hierop nog eens nadrukkelijk de aandacht te moeten vestigen, teneinde moeilijkheden te voorkomen. De Voorzitter constateert dat de leden wel kennisgenomen hebben van de bezwaren van den Minister, doch dat zij daarop niet wenschen in te gaan. Spreker vindt het voorts jammer dat niet ingegaan is op het voorstel van B.en W. tot wijziging van de salarissen voor den rang van adjunct-commies, aangezien nu de klerken met vakdiploma niet in dezen rang zullen overgaan. De loonen der werklieden zullen dus nu niet gehort worden. 240. RONDVRAAG. De

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1935 | | pagina 670