20 December 1925 261.
nieuwing van den toren is gebeurd. Spreker heeft toen den heer
van klooster verzocht een en ander in 't openbaar waar te ma
ken, hetgeen evenwel niet is gebeurd. Spreker vraagt thans aan
den Burgemeester, die als hulp-officier van Justitie een on
derzoek heeft ingesteld tegen den heer Mulder, mededeeling te
doen omtrent den uitslag van het politierapport. Spreker weet
n.1., dat er volgens het politierapport geen bezwarende omstan
digheden waren tot eene vervolging. Het is de plicht van den
Burgemeester om eenige mededeeling te doen als rehabilitatie
tegenover den heer Mulder. Spreker wil ook wel een en ander
toelichten, en zou dan een beroep willen doen op de heeren
Hornsveld en de Bruijn, die ook volkomen op de hoogte zijn de
zer aangelegenheid. Wanneer de Voorzitter kan verklaren dat er
niets bezwarends is tegen den heer Mulder, dan is deze zaak in
orde, mede voor den heer van Klooster, die een verdachtmaking
heeft geuit en deze niet als waar heeft aangetoond.
De Voorzitter merkt op dat dit geen punt voor de rondvraag
is. In de laatste vergadering van den ouden raad zijn deze
kwesties als afgedaan beschouwd. Daardoor is deze zaak voor
Spreker uit.
De heer van Breukelen deelt mede, dat hij daar straks iets
heeft gezegd aan het adres van Wethouder de Bruijn. Het is niet
Sprekers bedoeling om sensatie te verwekken, want deze is in
de gemeente niet noodig, en het is ook niet zijn bedoeling om
onaangenaam te zijn, doch de waarheid dient onder oogen te wor
den gezien. Spreker zegt dan dat de Raad op JQ üctober j.1.
door den Wethouder bij den neus is genomen, hetgeen niet pret
tig is. In die vergadering is n.1. in behandeling gekomen een
adres van den heer van Suijdam om ontheffing van het verbod
tot het bouwen van 2 woningen onder één kap. De Wethouder zei
toen, dat het hier een hoekoplossing betrof, hetgeen niet juist
is, daar het gebouw midden in de Schrikslaan gezet is. Derge
lijke mededeelingen om een gunstige beslissing van den Raad uit
te lokken komen niet te pas.
De Voorzitter verzoekt dergelijke kwesties schriftelijk
naar voren te brengen.
De heer Thijssen vestigt hierna de aandacht op het Kon.
Besluit van 27 Juni 1925, Staatsblad 2&4, inhoudende o.a. een
schaal voor het dienstjaar 1925 betreffende de berekening der
subsidieverleening in de uitgaven wegens kosten van steunuit-
keeringen aan werkloozen en die van arbeidsloonenbetaald bij
werkverschaffing aan werkloozen. Bij rondschrijven van den Mi
nister van Binnenlandsche Zaken van 1 üct.1925, wordt medege
deeld dat het in de bedoeling der Regeering ligt het percenta
ge van de gewone bijdrage voor 1926 "te berekenen naar de in het
1e halfjaar van 1925 ten laste van den gewonen dianst der ge-
meentebegrooting werkelijk gedane uitgaven wegens uitkeeringen
aan werkloozen en die van arbeidsloonen, betaald bij werkver
schaffing aan werkloozen. Spreker verzoekt hem mede te deelen
wat er in het eerste halfjaar 1925 is uitgegeven voor:
a. steunuitkeeringen aan werkloozen en
b. arbeidsloonen, betaald bij werkverschaffing aan werkloozen.
Ben gelijke opgave zou Spreker ook gaarne vernemen over het
tweede halfjaar 1925»
De Voorzitter verzoekt den heer Thijssen deze vraag als
nog schriftelijk te stellen. Voorts meent Spreker aan het ein
de dezer laatste vergadering nog een enkel woord te moeten zeg-