18 Juni 1937 79»
het onnoodig vermeerderen van werk voor de ambtenaren, en tenslotte het on
gunstig beïnvloeden van het oordeel over de gemeente in het algemeen.
Ik acht mij verplicht als Voorzitter Uwer vergadering U, mijne heeren,
dringend te verzoeken omtrent het door mij medegedeelde een oordeel uit te
spreken. Ik hoop in het belang der gemeente, dat U met B.en W. van oordeel
is, dat de belangen der gemeente alleen dan gediend kunnen worden, indien
met behoud van ieders inzicht onderlinge waardeering en samenwerking aanwe
zig is,"
De heer Stroband zegt dat hij, nu de Voorzitter een persoonlijk feit
ter sprake heeft gebracht, straks ook met een persoonlijk feit naar voren
hoopt te mogen komen. De Voorzitter heeft nu een stuk voorgelezen, dat taal
kundig mooi is, en verzoekt voorts een uitspraak van den Raad, doch volgens
Spreker is dit alleen ^an mogelijk, wanneer de leden geheel en al met de fei
ten op de hoogte zijn. Wat de drie raadsleden hebben gedaan, n.1, zich te
wenden tot den Commissaris der Koningin, is gebeurd, nadat bedoelde drie
leden was gebleken, dat de betreffende zaak niet op de juiste manier was
voorgesteld. De legesgelden van de politie staan onder direct toezicht van
den Burgemeester als hoofd van politie. Daarom hadden de drie raadsleden om
trent die aangelegenheid in hun rapport een onderzoek gevraagd van den Bur
gemeester, met verzoek omtrent diens bevindingen een rapport uit te brengen.
Een dergelijk rapport is naderhand ook nog eenige malen mondeling door de
drie leden gevraagd. Een rapport van den Burgemeester is nooit gekomen. Wèl
is een antwoord van B.en W,die het toezicht op de inkomsten der gemeente
hebben, verschenen op de bemerkingen der raadsleden, doch, waar het ging
over de behandeling der legesgelden alvorens die in de gemeentekas werden
gestort, was een onderzoek van den Burgemeester noodzakelijk geweest. Er was
alleen overgelegd een rapport van den Secretaris en het hoofd der afdeeling
Financiën, een rapport van den Inspecteur van Politie en een antwoord van
B.en W, Het door de drie raadsleden gevraagde rapport van den Burgemeester
omtrent diens bevindingen na een ingesteld onderzoek zijnerzijds ontbrak
dus. In de raadsvergadering, waarin deze zaak werd behandeld, werd door den
Voorzitter in afwijking van het rapport der drie raadsleden te kennen gege
ven, dat het hier een buitengewoon onschuldige zaak betrof en dat door een
tariefswijziging slechts een verschil van f,4»aanwezig was. Met die mede-
deeling konden de drie leden op grond van hun ingesteld onderzoek geen ge
noegen nemen. Zij voelden er niets voor om zich met een kluitje in het riet
te laten sturen en daarom hebben zij een anderen weg gevolgd door zich te
wenden tot den Commissaris der Koningin, Zulks was voor de leden den aange
wezen weg.
De heer ïhijssen zegt dat hier vreemde tooneel stukken te berde worden
gebracht. De Voorzitter heeft een prachtig opstel voorgelezen. Spreker had
niet van den Voorzitter verwacht, dat hij het door hem bedoelde kon memo-
reeren als een persoonlijk feit. Het door den Voorzitter naar voren gebrach
te punt is een pure verrassing, en daarop dient thans niet te worden inge
gaan, als zijnde een niet geheel voorbereide zaak. Het zou iets anders zijn,
indien alle raadsleden competent waren te oordeelen over hetgeen door de
drie raadsleden na ingesteld uitvoerig onderzoek naar voren is gebracht. De
meeste leden kunnen zich dan ook niet over deze zaak uitspreken, daar zij
de portée der zaak in de verste verte niet kunnen beoordeelen. Spreker wijst
er vervolgens op, dat tot driemaal toe in vergaderingen van den Raad naar
het rapport is gevraagd ter beantwoording van de door drie raadsleden inge
zonden bemerkingen omtrent de rekening 1935.
De Voorzitter merkt op, dat de heer ïhijssen buiten de orde gaat. Het
gaat thans niet over het onderzoek der rekening.
De heer ïhijssen zegt met klem, dat hij de bevoegdheid heeft een en
ander te weerleggen en dat hem die bevoegdheid niet kan worden ontnomen.
Spreker,