29 September 1958123.
was voor de drie leden aanleiding om een voorstel in te dienen, volgens het
welk de macht van den Raad, omschreven in de Gemeentewet, in practijk wordt
gebracht en niet tot delegatie van het benoemingsrecht aan B„en wordt
overgegaan. Dat was dus de reden, dat de leden voorstelden het benoemingsrecht
van al het personeel, ook in tijdelijken dienst, aan den Raad te geven, met
uitzondering van de in de Gemeentewet omschreven gevallen van benoeming.
De heer van de Ven zegt dat hij geen verdere beschouwingen aan het ge
zegde van den heer Thijssen heeft toe te voegen. Spreker vindt het jammer,
dat dit voorstel niet vegelijk behandeld wordt bij de herreorganisatie van
Gemeent ewerken
De Voorzitter zegt begrepen te hebben dat de drie leden hun voorstel
willen handhaven, waarin Spreker een wantrouwen ziet in het beleid van Burge
meester en Wethouders, Waar bedoelde 3 leden alle benoemingen door den Raad
wenschen te doen geschieden, hetgeen naar Sprekers inzicht stellig tot moei
lijkheden aanleiding zal geven, achten zij het benoemingsrecht in handen van
B,en Wo blijkbaar met veilig. Spreker heeft niet den indruk, dat B.en V.
benoemingen doen-, waarvoor aarn ei ding tot wantrouwen bij den Raad zal be
staan en het staat voor Spreker geenszins vast, dat de benoemingen van den
Raad gelukkiger zullen zijn dan die van B.en V. Het spijt Spreker zeer dat
de drie heeren hun voorstel wenschen te handhaven, daar dit eigenlijk ook
een motie van wantrouwen tegenover Spreker is. Om gemakkeli jkheidsoverwegin-
gen behoeven B.en W-, de benoemingen heusch niet aan zich te houden, doch
het gaat hier om een practische behandeling van zaken. Wanneer Spreker steeds
als minderheid in het College van Been W, overstemd zou worden, dan zou het
voor hem gemakkei ijker zijn om alle benoemingen in den Raad te brengen. Zulks
is echter geenszins he-J geval. Het zou wel gemakkelijk zijn op het voorstel
der drie leden in te gaan, omdat Bten Wc dan van veel moeilijkheden af zou
den zijn, daar het doen van benoemingen niet altijd even gemakkelijk is,
doch Spreker vindt zulks principieel verkeerde-
De heer Stroband wijst er op dat de geschiedenis van Soest achter zich
ook wel een woordje in deze zaak meespreekt. Vandaar is dit voorstel gedaan.
Wellicht is er op dit oogenblik geen aanleiding om ajle benoemingen aan den
Raad te geven,, daar er een goede samenwerking in B; en W. is, doch de gelukki
ge periode van thans kan worden opgevolgd door een periode van moeilijkheden.
De mogelijkheid is niet uitgesloten? dat in de toekomst eens alle leden van
het College van B„en V, tot één fractie behoor en, en dan is het niet wensche-
lijk, dat de benoemingen door B.en Wj in een bepaalde richting worden doorge
dreven, en misschien tegen het belang der gemeente in. Bij benoeming door
den Raad, welk College veelzijdiger is, bestaat er veel minder kans op par
tij-benoemingen.
De Voorzitter zegt dat hij op gelijke wijze kan redeneeren als de heer
Stroband. Wij hebben thans een voortreffelijken raad? doch evenmin als B.en
Wo op hun zetels blijven zitten, blijven de leden van den Raad eeuwig op
hun zetels,. Waarom wil men dan wel vertrouwen stellen in een toekomstigen
raad en niet in een toekomstig College van B.en W.? Voorts wijst Spreker er
op, dat het College van B.en toch altijd de afspiegeling van den Raad
blijft, althans-wat de meerderheid betreft-door den Raad. wordt samengesteld.
Wanneer de Raad zoo goed ambtenaren kan benoemen, moet deze toch stellig in
staat zijn goede wethouders te benoemen.
De heer Stroband acht het toch wenschelijker, dat de benoemingen door
den Raad geschieden, aangezien een benoeming alsdan plaats heeft na overwe
ging van meerdere kanten, dan in het College van B.en Wadat slechts uit 3
leden bestaat. Het is van groot belang, dat de Raad benoemt, daar men dan
minder kans beloopt dat het gemeentebelang wordt geschaad.
De Voorzitter wijst er andermaal op, dat de Wethouders door den Raad
v/orden gekozen, en dat- wanneer Bcen eens op den verkeerden weg met een
benoeming