29 September 193® 1- 124* benoeming mochten zijn, zij altijd, ook voor den vervolge, door den Raad kun nen worden aangesproken. De heer Nooder meent dat de Voorzitter de keerzijde van de medaille niet ziet. De bedoeling van de drie heeren is blijkens -hun voorstelom B.en W, te ontslaan van de verantwoordelijkheid van de benoeming van personeel, waaron der het tijdelijk personeel is begrepen. De reorganisatie van Gemeentewerken heeft aanleiding gegeven voor de drie heeren om dit voorstel in te dienen. Wanneer de Raad nu de verantwoordelijkheid van de benoemingen op zich neemt, zijn B.en van die verantwoordelijkheid ontheven. Als Spreker in de plaats van den Burgemeester stond, zou hij zeggen? haal je hart maar op. Spreker is er van overtuigd, dat de benoeming van personeel momenteel wel in goede han den is, doch men weet natuurlijk niet wat de toekomst brengt. ¥anneer even wel het tegenwoordige College van B.en er niet meer mocht zijn, dan kan de Baad zoonoodig het Reglement toch altijd nog weer wijzigen en wel in den geest, zooals thans door de drie heeren voorgesteld wordt. De heer van de Ven zegt dat de heer Nooder in zijn betoog eenzelfde ge dachte heeft geuit als die van de drie leden, De heer Hilhorst kan zich begrijpen hoe het voorstel der drie leden aan de orde is gekomen. De personen, waarop gedoeld is, werden echter door den Raad benoemd. Spreker is blij, dat het College van B.en W. de noodige capaciteiten bezit om goede benoemingen te doen. Om geloofsovertuigingen is echter de zaak bij Gemeentewerken in het honderd geraakt. De Voorzitter brehgt hierna het door de heeren Stroband, Thijssen en van de Ven onder dagteekening van 17 Juli 1937 ingediend voorstel, hiervoor ver meld, in stemming. Bedoeld voorstel wordt met 9 tegen 4 stemmen verworpen. De heeren Stroband, van de Ven, Thijssen en van Bxeukelen stemden v<5<5r het voorstel. Als gevolg van deze stemming is art.7 van het Ambtenaren-reglement onge wijzigd vastgesteld. In verband hiermede wordt zender hoofdelijke stemming ingetrokken het raadsbesluit dd. 51 Januari 1928, no.9-1-24 bepalende het volgendes "de bij raadsbesluiten van 16 April 1918 en 5 Nov.1926 aan B.en verleende opdracht inzake het benoemen en ontslaan van ambtenaren en beamb ten ten opzichte van het personeel in vasten dienst in te trekken," alsmede het raadsbesluit dd, 16 April 1918 bepalende, dat de werklieden bij de af dee ling Publieke 'Jerken door Burgemeester en Wethouders worden aangesteld en ontslagen en voorts het raadsbesluit van 5 November 1926 no.9—1-89, waarbij B.en opdracht wordt gegeven om de overige ambtenaren, met uitzondering van de hoofden voor takken van dienst, te benoemen en te ontslaan. Art*8. lid 1. De heer Stroband acht het een bezwaar, dat men verplicht is de aanstelling in tijdelijken dienst na 10 jaren dienst door eene aanstelling in vasten dienst te vervangen. Spreker meent dat hier sprake is van een drieste bepaling, welke het recht op een herbenoeming geeft. Het kan toch immers voorkomen, dat men een kracht niet meer noodig heeft, terwijl men deze dan toch in vasten dienst zou moeten benoemen. Wethouder Gasille zegt dat deze bepaling eigenlijk voorgesteld wordt om in voorkomende gevallen aan den ambtenaar wachtgeld te kunnen toekennen» Warmee een ambtenaar n.1, na 10 jaren tijdelijken dienst een vaste aanstelling ver krijgt, kan hij bij latere opheffing zijner betrekking in het genot worden gesteld van wachtgeld. De heer Strohand meent dat deze bepaling toch tegen de practijk in kan zijn. Na eenige discussie wordt het artikel tenslotte ongewijzigd vastgesteld. Art.9. De heer Stroband stelt voor in regel 2 van dit artikel in plaats van •hij" te lezen "hij of zij". De Voorzitter zegt dat in dit artikel onder het begrip ambtenaar ook verstaan

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1938 | | pagina 246