21 November 194078. uitbetaald volgens hot collectief arbeidscontract. De heer de Haan merkt naar aanleiding hiervan op dat zij? die bij de Duitsche weermacht werken, thans aan loon 28% meer genieten dan de losse krachten, die bij Gemeentewerken werkzaam zijn. Spreker meent dan ook, dat voor laatstbedoelde raenschen, die buiten het Georganiseerd Overleg vallen, iets dient te worden gedaan, temeer waar deze menschen de gemeente trouw zijn gebleven, Ps heer Dwars zegt dat hij dar. misschien wel behoort tot de menschen, die nooit rullen leeren. Spreker vraagt of men niet zal moeten toegeven, dat ieder particuliere werkgever in dezen tijd gaarne arbeidskrachten zou ontslaai of de loonea zou willen verminderen- hetgeen echter niet mogelijk is» Het is geen tijd cm de salarissen van het gemeentepersoneel te verhoogen. De Voorzitter merkt op, dat de heer Dwars te kennen heeft gegeven, dat het in verband met de positie van de particulieren niet verantwoord is aan een bepaalde categorie, n,l0 de ambtenaren, een nog meer bevoorrechte posi tie te geven. Spreker wil er even de aandacht op vestigen, dat het voorstel van de heeren Nooder en de Haan betrekking heeft op de salarissen van het ge meentepersoneel en dat daar buiten vallen de salarissen van den Burgemeester. Secretaris en Ontvanger, De salarissen van deze functionarissen worden door hoogere inscanti.es geregeld, zoodat Spreker dus niet voor eigen parochie pleit Op het beginsel van uen heer Dwars valt nog wel wat aan te merken. De tijden zijn ook wel eens anders geweest en wel zoodanig, dat de menschen liever in het vrije bedrijf werkzaam, waren dan bij oen Overheidsbedrijf... De salarissen, welke vroeger door de Overheid uitbetaald werden, waren vaak zeer laag in ver houding tot de salarissen In het vri je bedrijf.- Hot is een groot voordeel wanneer men een vaste positie heeft, doch daaraan zijn ook nadeelen verbonden in tijden van hoogconjunctuur- Men moet dan ook de goede en de kwade jaren voor de ambtenaren door elkander nemen., In de afgeloopen jaren werd op de sa larissen en loonen van het gemeentepersoneel een korting toogopast, welke ge grond was op den lagen 1evensstandaardo Dat argument is nu vervallen; de le vensstandaard is nu gestegen en het is alleszins billijk, dat de salarissen weer herzien worden- Het is echter niet mogelijk om een definitief voorstel te doen,. Het College van Burgemeester en wethouders is in principe wel voo'r salarisverhooging; doch uit de slotalinea van het prae-advies van Burgemees ter en Wethouders behoeft men niet te lezen, dat zij zonder meer het voorstel van den heer Hooder overnemen om een toeslag van 20% toe te kennen. Het ver heugt Spreker dat de heer Nooder een open oog heeft voor de bezwaren, welke aan zijn aanvankelijk ingediende voorstel kleven, Spreker wijst er op dat de heer Hooder dus nader voorstelt om in de begrooting 1941 een bedrag uit te trekken voor salarisverhooging en Burgemeester en Wethouders verzoekt er bij de hoogere instanties op aan te dringen om te komen tot opheffing van de be- lemmeringen, welke in den weg staan voor een salarisverhooging., Burgemeester en Wethouders; die dit voorstel van den heer Nooder niet onsympathiek vinden, willen nu gaarne de meening van den Raad vernemen» Spreker deelt den heer de Haan nog mede, dat men zich met betrekking tot de salarieering van de losse krachten bij Gemeentewerken moet houden aan het collectief arbeidscontract. Indien noodig, ligt het op den weg der organisaties om een wijziging te bevor deren van dit contract De gemeente kan daarvan niet eenzijdig afwijken. De heer Hom meent begrepen te hebben, dat de heer de Haan het oog had op hen- waarop niet het Georganiseerd Overleg betrekking heeft, en die zeker in verband met hun lage salaris in aanmerking komen voor een toeslag. De Voorzitter zegt dat de ambtenaren en werklieden onder het Georganiseeni Overleg vallen en dat de losse krachten onder het .Landelijk Collectief Ar- beidsconbrac t val1en- De hoer Hom zegt dat er toch vele vakbonden zijn, die een verhooging van

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1940 | | pagina 156