24 Februari 19416. en Wethouders voor, onder intrekking van het raadsbesluit dd 24 Juni 1931, no.918, te besluiten: 1e. aan de provincie Utrecht uit de buitengewone middelen der gemeente een bedrag van 10.978,= te betalen als bijdrage in de door deze uitgevoerde Eemverbetering, en deze kapitaals uitgave af te lossen in 10 jaren; 2e. in de kosten van onderhoud en toezicht van de Eem, aan de provincie Utrecht uit de gewone middelen der gemeente een jaarlijksche bijdrage te verleenen voor het eerst over de nog niet afgesloten rekening van onderhoud van de rivier de Eem ten bedrage van 2/39 dier kosten, te betalen binnen één maand, nadat de provincie het bedrag dier kosten over de nog niet afgesloten onderhoudsrekening zal hebben mede gedeeld en voorts telkens binnen een maand nadat de provin cie het bedrag dier kosten over het afgeloopen jaar aan de gemeente zal hebben medegedeeld, zulks onder de voorwaar den, vermeld in het ontwerp-besluit Het aangeboden ontwerp-besluit en de desbetreffende ont- werp-besluiten tot begrootingswijziging worden ter vaststel ling aangeboden. De heer Dwars zegt het niet geheel eens te zijn met het geen door Burgemeester en Wethouders wordt opgemerkt. In hun voorstel schrijven Burgemeester en Wethouders n.1. dat de des tijds door den Kaad geopperde bezwaren, verbonden aan het afkal ven van de kade zijn opgeheven tengevolge van de beschoeiing der Eem, terwijl uit het verslag der bespreking, welke door Burge meester en Wethouders gehouden is met den Hoofdingenieur van den Provincialen waterstaat blijkt, dat de bedoelde bezwaren zul len zijn opgeheven, zoodra de betreffende werkzaamheden zijn vol tooid. V/aar het werk dus nog niet voltooid is, bestaat er geen zekerheid, dat het afkalven niet zal plaats hebben. Spreker zou mitsdien met de aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders willen wachten totdat over de uitvoering van het werk geoordeeld kan worden. De Voorzitter deelt mede dat de betreffende werken zijn aanbesteed en dat men met de uitvoering reeds bezig is. De heer Dwars acht het toch wel gewenscht dat men eerst de resultaten weet van de uitgevoerde werken. De Voorzitter merkt op dat de Raad destijds bezwaren heeft gemaakt om een jaarlijksche bijdrage in de kosten van het onder houd van de Eem te verleenen op grond van de omstandigheid, dat de kade, welke te lijden zou hebben van de drukke scheep vaart, zou afkalven. De Raad stelde toen als eisch dat het on derhoud der kaden ten laste zou komen van de Provincie. De Provincie heeft tenslotte het herstel van de kade ter hand ge nomen, omdat zij tengevolge van een contract het jaagpad moet onderhouden. De bezwaren, welke de Raad destijds naar voren bracht, zijn komen te vervallen. Spreker is van meening, dat de provincie hare verplichtingen wel zal nakomen, al is het werk dan ook nog niet geheel uitgevoerd. Men mag toch niet twijfelen aan de handelingen van Gedeputeerde Staten. De heer Dwars vraagt vervolgens of de verhouding van 1/39 ten laste van Baarn en 2/39 ten laste van Soest wel in orde is, daar het de vraag is of het belang van Soest zooveel groo- ter is dan het belang van Baarn. De Voorzitter acht deze verhouding wel billijk, daar er voor het bevaarbaar maken van de Eem onder de gemeente Baarn heel

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1941 | | pagina 12