Nr. 5.
NOTULEN
18 April 1947 58.
van het verhandelde in de openbare vergadering van den Raad der
gemeente Soest op Vrijdag 18 April 1947, des namiddags te 8 uur.
VOORZITTER; de Burgemeester, de heer Mr.S.P.Baron -^entinck.
SECRETARIS; de heer J.G.A.Batenburg.
Tegenwoordig de leden; J.van den Arend, mevrouw Th.J.Bungener-
Odinot, G-,Burgwal, H.J.S.ClemensT.Lorresteijn, IC.de Haan, A.P.
Hilhorst, R.Hilhorst, J.H.Hom, G.Kruijff, mevrouw S.G.Landweer-
de Visser, J ."Nooder, J.V/.Ooms, mevrouw S.M.Polet-Musler, J.A.
Schaafsma, Schimmel, mevrouw H.A.E.K.van der Swan-de Kiewit,
R.Tolman en W.G.van Zadelhoff.
Le VOORZITTER opent de vergadering en doet voorlezing van
het gebedsformulier.
Le VOORZITTER stelt allereerst aan de orde
51. Beëediging toegelaten lid R„Tolman.
Le heer TOLMAN legt in handen van den Voorzitter de ver-
eischte verklaring en beloften af.
Le VOORZITTER wenscht den heer Tolman geluk met zijn benoe
ming tot lid van den Raad.
Le heer TOLMAN; Ik dank U zeer.
52. Vaststelling van de notulen van de vergadering van 28 Pebruari
1947.
Le heer NOOLER zegt, dat men op het oogenblik schermt met
het vrije woord, maar dat de pers bepaalde uitlatingen vaak niet
opneemt op grond van de politieke overtuiging van den spreker.
In den Raad kan men in verband met de onschendbaarheid wel eens
dingen uitspreken, die men in het gewone doen van het leven niet
kan plaatsen.
In de vergadering van 28 Pebruari 1947 heeft spreker dingen
gezegd, die niet in de notulen voorkomen, Nu ligt de fout of bij
den man, die het gesprokene stenografisch opneemt, of bij het ge
meentehuis, waar men met de schaar heeft gewerkt. Spreker ver
zoekt den Voorzitter een onderzoek in te stellen, opdat recht
wordt gedaan aan hetgeen, waarop de raadsleden recht hebben.
Le VOORZITTER vraagt, of de heer Nooder een concreet voor
stel tot aanvulling van de notulen wenscht te doen.
Le heer NOOLER wil dit gaarne schriftelijk doen. Maar daar
alles haarfijn in de notulen voorkomt, kan hij zich niet voorstel
len, dat daarin ontbreekt hetgeen spreker heeft gezegd over de
dissertatie van oen waarnemenden Commissaris der Koningin in
verband met het voorstel van den heer Ploeg. Spreker heeft het
gezegd, omdat de raadsleden bijna nooit in de gelegenheid zijn
hun meening te verkondigen over de houding van Gedeputeerde Sta
ten, en hij heeft gemeend denvinger op de wonde te moeten leggen.
Le VOORZITTER acht het het heste, dat de heer Nooder een
aanvulling op de notulen maakt en dat deze wordt toegevoegd aan
de notulen van deze vergadering. Spreker wijst er op, dat de notu
len niet een woordelijke weergave zijn van het gesprokene, doch een
samenvatting, zoodat een bepaalde zin zeker kan uitvallen.
Le heer NOOLER gaat met het laatste accoord voor den tijd
dat er een samenvattend verslag van de raadsvergaderingen werd
gemaakt, maar nu de aaak stenografisch wordt opgenomen, komt
het hem voor, dat een dergelijke belangrijke uitlating daarin niet
had mogen ontbreken.
Le heer BURGWAL zegt, dat hij volgens de notulen bij de rond
vraag een vraag zou hebben gesteld over de begrooting voor het
jaar 1946. Leze vraag is niet door spreker, maar moet door een