11.
De heer RRUIJFF wijst er op dat de melkfabriek
nauwelijks wordt gebruikt, terwijl de oliehandel even
goed op een andere plaats zou kunnen worden gevestigd
Hij vraagt of het nu wel nodig is op het desbetreffende
terrein de bestemming voor bedrijven te leggen en of
dit in de toekomst gewijzigd kan worden.
De heer VAN EHBDEN zegt dat het hier gaat om een
kwestie van beleid. In verband ook met de tijdsom
standigheden zou het bezwaarlijk zijn te verlangen de
bedrijven te verplaatsen. Indien de fabriek buiten
gebruik geraakt en er wordt, voor zij weer in gebruik
is, een andere regeling gemaakt, dan zal het gemeente
bestuur kunnen beletten dat het gebouw weer als
fabriek wordt gebruikt. De regeling is niet voor de
eeuwigheid gemaakt en wanneer het gebouw^ afbrandt
of wordt gesloopt, zou zij zo snel mogelijk moeten
worden gewijzigd.
Wanneer blijkt dat de melkfabriek helemaal niet
wordt gebruikt, zegt de heer KRUIJFF het onjuist te
achten de beide bedrijven daar te handhaven, waarna
de heer VAN EMBDEN zegt tegen de opvatting van de
heer KKUIJFF geen bezwaar te hebben, omdat de aange
geven bestemming een smet is op de conceptie van het
geheel. In het algemeen heeft men echter rekening te
houden met bestaande toestanden en bij het maken van
de ontwerpen voor maagdelijke terreinen is het een
ander geval. De eigenaar van een leegstaand fabrieks-