9 december 1959 - 146. een juiste samenwerking tot een zo groot mogelijke efficiency te komen in het belang der gemeente. Mevrouw FOLET-Musler herinnert er aan, dat het vorige jaar er bij alle fracties twee onderwerpen te beluisteren waren, namelijk de zo sterk vernieuwde gemeenteraad en de te verwachten nieuwe financiële ver houding tussen het rijk en de gemeenten. Wat het eerste betreft, heeft zij de indruk, dat iedereen nu wel inge burgerd is en dat de samenwerking ook in deze vorm goed te noemen is. Dat dit voor een deel te danken is aan de wijze van leiding geven van de voorzitter, is aan geen twijfel onderhevig. Wat het tweede betreft, deed het de fractie van de P.v.d.A. natuurlijk genoegen uit de aanbeidingsbrief te vernemen, dat de voorgestelde regeling voor Soest iets gunstiger zal zijn. Maar of hiermede nu voldaan wordt aan de opdracht, welke de commissie Oud destijds heeft gekregen, namelijk "het maken van een regeling tot herstel van de financiële zelfstandigheid der gemeenten", waagt zij te betwijfelen. Daarvoor is het totale bedrag, dat in het gemeentefonds wordt gestort te laag. Dit betreurt spreeksters fractie zeer. De plaatselijke samenleving, het kleinste en dus overzichte- lijkste verband binnen het grotere geheel der volksgemeenschap mist hier door de feitelijke zelfstandigheid. Alleen reeds omdat deze lokale gemeen schap nog het meest door de burgers wordt beleefd, zou men deze juist moeten versterken om zodoende de burgerzin te vergroten. Ook bij de voorgestelde regeling is de "subjectieve" bijdrage niet geheel uitgesloten en de strijdvraag over wat noodzakelijke voorzieningen zijn, zal blijven bestaan en mee beslist worden door niet plaatselijke colleges. De cijfers, welke het college over de woningbouw mededeelde, gaven de fractie van de P.v.d.A.. reden tot bezorgdheid. Zij heeft in het verleden reeds meermalen betoogd, dat wanneer er 60% woningwetbouw, 30% premie- bouw en 10% in de vrije sector wordt gebouwd, dit de meest wenselijke ver houding tot het lenigen der woningnood is. Wanneer men nu ziet, dat in het tijdvak van 1 januari tot 1 oktober het aantal gereedgekomen woningwet woningen ongeveer een achtste deel bedraagt van het aantal gereedgekomen premiewoningen in dat tijdvak, terwijl er op het ogenblik slechts ongeveer een kwart van het totaal in aanbouw zijnde woningen in de woningsector ligt, dan is het toch tijd, niet verder op de ingeslagen weg voort te gaan; niet alleen uit een oogpunt van een zo rechtvaardig mogelijk tegemoetkomen aan de woningnood, maar ook om een evenwichtige bevolkingsopbouw te bevor deren. Het bouwen van deze complexen particuliere bouw vraagt veel grond en hoewel spreeksters fractie zeer verheugd is over het feit, dat het college er in is geslaagd grond te verkrijgen voor de bouw van ongeveer 500 woningen, zou zij gaarne zien dat met het doorverkopen aan particuliere bouwers niet te veel haast werd gemaakt. Wanneer het bouwen voor de grote bouwers in deze gemeente dan zo aantrekkelijk is, moet deze bouwers ook maar een bijdrage worden gevraagd tot tegemoetkoming aan de reële woningnood hier ter plaatse. Ook de fractie van de P.v.d.A. zou gaarne zien, dat de woningbouwverenigingen groter activiteit vertoonden. Zou het college niet eens een poging willen wagen om tot overdracht te komen van de nog te bouwen woningen, zoals ook in andere gemeenten wel gebeurt? Het stemt tot grote vreugde, dat de bouwkas eerstdaags met een 25 woningen kan beginnen. Het is zeer te hopen, dat deze activiteit zich in het komende jaar voortzet. Wat de huisvesting der bejaarden betreft, is spreekster dankbaar, dat er een bejaardencentrum in oprichting is. Men moet zich echter wel reali seren, dat aangenomen wordt, dat in 1965 het aantal bejaarden ongeveer 9j% der totale bevolking zal bedragen. Er zal dus steeds meer behoefte blijken te bestaan aan een kleine goedkope woning. In dit verband beveelt spreekster toch nog eens de duplexwoning in de aandacht van het college aan. Een totaal ander punt, dat zo spoedig mogelijk voorziening behoeft, - is -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1959 | | pagina 292