- 9 december 1959 -
173.
De VOORZITTER merkt op, dat het door de heer Dijkstra gevraagde
noteren van het aantal in dienst gereden kilometers, nu precies is hetgeen
gaat gebeuren. Immers iedere kilometer, die voor de dienst wordt gereden,
wordt gedeclareerd. Daarbij komt een omschrijving van: hoeveel kilometers,
waarheen enz.
De heer DIJKSTRA wijst er op, dat in de begroting hiervoor reeds een
post is uitgetrokken.
De VOORZITTER: Er moet toch een post zijn om die declaraties te
kunnen betalen.
De heer DIJKSTRA: Eerst moet de noodzaak van deze vergoeding
vaststaan.
De heer HILHORST wijst er de heer Dijkstra op, dat men dan beter
die zes maanden tot een jaar kan verlengen. Dan zit men over dezelfde post
te praten als thans en kan men achteraf nagaan, welk bedrag daaruit moet
worden geput.
De VOORZITTER: Dat is dus het systeem, dat wij willen toepassen.
Misschien zal blijken, dat 1.000,-- te veel is; misschien ook zal het te
weinig zijn. Er wordt per gereden kilometer gedeclareerd. Na afloop kan
men dus precies zien, hoeveel kilometers er voor de dienst zijn gereden en
hoeveel het is gaan kosten. Hetgeen de heer Dijkstra wenst, is precies het
zelfde
De heer DIJKSTRA begrijpt het misverstand wel, maar hij geeft er
toch de voorkeur aan, dat de antieke methode wordt toegepast en dat de
functionaris in kwestie eerst aantoont dat deze vergoeding noodzakelijk is.
Na afloop kan dan worden beoordeeld of het billijk is een vaste toelage uit
te keren dan wel - wanneer het om een gering aantal kilometers gaat - een
kilometervergoeding te geven op grond van een declaratie.
De VOORZITTER kan zich voorstellen, dat de raad over een of twee
jaar zou zeggen: Nu weten wij wel ongeveer hoeveel dit per jaar kost; laten
wij maar een vaste vergoeding geven; dan zijn wij van al die declaraties af.
De heer DIJKSTRA: Tenzij zou blijken, dat het aantal in de eigen auto
voor de dienst gereden kilometers niet noemenswaardig is.
De VOORZITTER zegt, dat het door hem hiervoor genoemde vraagpunt
thans niet aan de orde is. Op het ogenblik gaat het er alleen om, dat de
hoofdinspecteur bereid is met zijn eigen auto te rijden, wanneer hij daarvoor
een vergoeding volgens het reisbesluit ontvangt.
De heer DIJKSTRA: Hij is dus teruggekomen op zijn besluit?
De VOORZITTER: Neen; het vorige voorstel was geheel anders.
De heer DIJKSTRA: Inderdaad. Dat betrof een vaste vergoeding. Daar
is toen het een en ander in de raad over gezegd en ten slotte is het desbetref
fende voorstel teruggenomen. Daarna heeft de raad de mededeling gekregen,
dat de hoofdinspecteur zijn wagen überhaupt niet meer ter beschikking wilde
stellen.
De VOORZITTER: De hoofdinspecteur wil dus niet op die manier zijn
auto ter beschikking stellen, mede naar aanleiding van de discussies hier in
de raad, die bijzonder onaangenaam waren. En daar kan ik hem ook geen onge
lijk in geven.
De heer DIJKSTRA: Dat staat nog te bezien.
De VOORZITTER: Dat staat te mijner beoordeling.
De wethouder VAN ZADELHOFF merkt op, dat de heer Dijkstra heeft
gesproken over de "antieke methode". Spreker zou er echter toch van willen
uitgaan - al mag men natuurlijk niet een vermetel vertrouwen hebben - dat
de overheid tegenwoordig een zeker vertrouwen in haar ambtenaren kan heb
ben. Hoe het door de heer Dijkstra genoemde systeem vroeger in Indië is
ontstaan, weet spreker niet. Hij weet echter wel, dat er indertijd op het
gemeentehuis ook een slecht vertrouwen in de ambtenaren was, tengevolge
waarvan men bij voorbeeld van bepaalde afdelingen zonder toestemming niet
naar buiten kon telefoneren. Op die manier kon men daarop controle uitoefenen.
- Het -