-13 april 1960 -
61.
Dezer dagen heeft spreker nog een zeer onaangenaam geval in deze
geest meegemaakt. Hij kreeg zaterdag bezoek van een man die clandestien had
gebouwd en die na de aanzegging om daarmede te stoppen toch met de bouw was
doorgegaan. Deze man vertelde dat er een raadslid bij hem was gekomen die
zeide hem wel even te zullen helpen. De man had de mededeling van gemeen
tewerken gekregen, dat deze de boel maandag zou afbreken. Het raadslid
heeft in de woning van de betrokkene diverse kranten opgebeld en deze gevraagd,
of op maandagmorgen te Soesterberg fotografen aanwezig konden zijn, want
dan zouden ze iets meemaken. De betrokkene was zo verstandig om, toen het
raadslid de deur uit was, de kranten op te bellen met de mededeling: Komt u
maar niet, want het hoeft niet meer. De man is bij spreker gekomen en heeft
gezegd: Ik heb eigenlijk de pers iets verteld wat ik niet verantwoorden kan,
want u heeft uw beslissing nog niet herroepen, maar ik heb tegen mijn vrouw
gezegd: wat hebben wij aan al idie herrie; daardoor komen wij nog verder in
de knoei. De betrokkene vroeg om nog enig uitstel. Spreker heeft toen de
prestigekwestie volkomen laten vallen en gezegd: U moet goed begrijpen; wan
neer de gemeente iets voor u doet, doet zij dit niet uit angst voor die foto
grafen, want voor mijn part komen die uit het gehele land, maar ik zal, daar
u op het ogenblik hier fatsoenlijk over komt praten, uw verzoek met de andere
leden van het college bespreken. Het college bleek het met sprekers zienswijze
eens te zijn en het heeft de betrokkene uitstel gegeven. Het is echter geen stijl
dat raadsleden zich voor dit soort karretjes laten spannen.
Over de thans aan de orde gestelde kwestie wil spreker eigenlijk
geen woord meer zeggen. Het lijkt hem beter de zaak volledig open aan de
raad voor te leggen, die dan een oordeel kan vellen.
De heer BROUWER maakt er bezwaar tegen, dat de wethouder in
dit verband zegt te verwachten, dat een raadslid zich in eerste instantie in
verbinding stelt met B&W. In beginsel is hij het daarmede volkomen eens.
Wanneer men in het onderhavige geval de betrokken correspondentie ter hand
neemt, is het echter niet noodzakelijk ook nog naar B&W te stappen. Spreker
heeft de gehele officiële correspondentie van het gemeentebestuur en van de
directeur van gemeentewerken over deze aangelegenheid bestudeerd en alleen
op grond daarvan heeft hij zijn conclusies getrokken.
De VOORZITTER merkt op dat hij volgens de heer Pieren aan de
heer Leyenhorst zou hebben gezegd, dat de aanschrijving van september jl.
ten onrechte is uitgegaan. Hij herinnert zich bepaald niet dit te hebben gezegd.
Hij wil niet zeggen dat de heer Leyenhorst dit uit zijn duim zuigt; wellicht
heeft deze hem verkeerd begrepen. Misschien heeft spreker in het gesprek
met de heer Leyenhorst gezegd, dat er wel eens iets anders had kunnen ge
beuren, maar dat sloeg dan net niet op deze aanschrijving. Wanneer er name
lijk iets terecht is uitgegaan, dan is het wel deze aanschrijving.
De kwestie-Oostema is verschrikkelijk eenvoudig. Spreker heeft
de gehele correspondentie daarover voor zich. Hij gelooft dat over deze kwestie
zelfs niet een rapport van het college nodig is.
De heer Oostema heeft in 1958 gevraagd een noodwinkel te mogen
bouwen op de plaats, waar hij tot voor kort heeft gestaan. De vergunning daar
toe heeft het college hem na enige aarzeling gegeven. Aan deze vergunning was
behalve de normale voorwaarden nog verbonden de voorwaarde;
"De vergunninghouder zal aan deze vergunning nimmer enig recht
tot schadevergoeding jegens de gemeente kunnen ontlenen. B&W zijn te allen
tijde bevoegd deze vergunning in te trekken. Deze vergunning wordt in elk
geval ingetrokken, wanneer op de plaats waarvoor bij deze standplaatsver
gunning is verleend winkelbebouwing plaatsvindt.".
Daarna is de heer Oostema - spreker meent ten tijde van het uit
reiken der vergunning - een brief geschreven om hem nog eens nadrukkelijk
te wijzen op het hachelijke van de onderneming:
"Naar aanleiding van uw desbetreffend verzoek wijzen wij u er bij
deze nogmaals nadrukkelijk op, dat de aan u verleende standplaatsvergunning
te allen tijde kan worden ingetrokken en dat intrekking zeker zal geschieden
als ter plaatse (Buys Ballotlaan/Plesmanstraat) winkelbebouwing tot stand komt.
Zoals ook in de vergunning is vermeld, kunt u uit dien hoofde ni mmer enig
recht op schadevergoeding jegens de gemeente doen gelden. In uw eigen be
lang dient u uiteraard de consequenties hiervan ernstig te overwegen".
- Op -