-13 april 1960 - 64. De heer BROUWER: Dat staat er buiten. De wethouder VAN ZADELHOFF: Dat staat er niet buiten, want het aanbrengen van een balk was de heer Leyenhorst niet naar de zin. De heer BROUWER: Mij ook niet. De wethouder VAN ZADELHOFF: U had dus gewild dat wij hadden geëist, dat er een nieuwe schuur zou worden gebouwd? De heer BROUWER: Neen. Ik kan er volkomen inkomen dat u in beginsel zegt: slopen. Maar ik ben het er niet mede eens, dat u de schuur door bouw- en woningtoezicht laat hetstellen op een wijze dat zij nog meer gevaar oplevert en nog eerder kan instorten. De wethouder VAN ZADELHOFF zegt dat dit niet het geval is geweest. Toen op een gegeven moment de zaak voor de pachtkamer kwam (dat staat dus verder buiten de aanschrijving) is door de partij-De Goede gevraagd: Hoe zit het nu met die schuur. Gemeentewerken heeft toen gezegd: Ja, dat ding is zo slecht; u kunt ook wel een vergunning krijgen om te slopen. Dat daarbij tevens is verteld, dat een nieuwe schuur niet op dezelfde plaats mag staan, is begrijpelijk, want terplaatse kan een nieuwe schuur eenvoudig niet komen. De heer BROUWER: Daar heb ik het niet over gehad. De VOORZITTER heeft in tegenstelling tot het geval Oostema met betrekking tot de kwestie Leyenhorst de correspondentie niet direct bij de hand. Hij kan dit geval dus niet aan de hand van de correspondentie uit de doeken doen. Hij is echter van mening dat een commissie van onder zoek voor dit geval te zwaar is. Hij stelt voor dat B&W de raad voor de volgende vergadering een rapport over deze kwestie doen toekomen met afschriften van de gewisselde brieven. De raad kan zich daardoor een beeld over deze aangelegenheid vormen. Heeft de raad dan nog het idee dat de zaak niet goed zit of niet duidelijk is, dan kan hij alsnog tot instelling van een commissie overgaan. Spreker neemt aan dat het geval Oostema de raad thans zo al duidelijk is geworden. De heer BROUWER gaat volledig met het voorstel van de voor zitter akkoord, mits in de tussentijd niet de sloopvergunning voor deze schuur wordt afgegeven. De VOORZITTER: Er is geen sprake van een sloopvergunning. Die is voor een schuur niet nodig. Alleen kan de gemeente, wanneer de schuur gevaar gaat opleveren, een sloopbevel geven. Ik geloof echter dat daar op het ogenblik nog geen sprake van is. De heer BROUWER merkt op dat de directeur van gemeente werken aan de eigenaar heeft geschreven: Indien de toestand verergert, zal een lastgeving tot slopen aan u worden uitgereikt. De VOORZITTER: Dat klopt. De opdracht tot slopen wordt alleen gegeven, wanneer gevaar voor persoon of goed ontstaat. Wanneer de heer Brouwer wil dat deze opdracht in de tussentijd niet wordt gegeven, zegt spreker dat dan eerst gemeentewerken moet worden gevraagd, of het gevaarlijk is de schuur zolang te laten staan. De heer BROUWER: Wanneer de schuur in de tussentijd wordt gesloopt heeft het geen zin meer een onderzoek naar deze aangelegenheid in te stellen. Wanneer de verplichting tot slopen binnenkort zou kunnen moeten worden gegeven, zou ik de commissie van onderzoek nu willen instellen. De VOORZITTER vraagt de heer Pieren, die de schuur goed kent, wat deze van de toestand daarvan denkt. De heer PIEREN ziet geen direct gevaar voor instorting. De heer BROUWER: De beslissing met betrekking tot de last geving tot slopen wordt buiten het college om genomen. De brief van gemeentewerken is in strijd met de lastgeving van het college, want het college heeft gezegd, dat er herstelwerkzaamheden aan de schuur moesten worden verricht. - De -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1960 | | pagina 128