- 20 juli 1960 -
97.
De heer HILHORST: Maar tot het laatste kan worden overgegaan
buiten de raad om, wanneer hedenavond dit voorstel wordt aanvaard.
De VOORZITTER zegt dat wanneer dit voorstel wordt aangenomen,
B&W inderdaad de opdracht hebben de zaak verder te ontwikkelen. Ander
zijds hebben B&W echter de opdracht om te proberen tot een minnelijke
schikking te komen. De commissie grondbedrijf en uitbreidingsplan zal
op de hoogte worden gehouden van de stand van de onderhandelingen. Wan
neer blijkt dat niet tot een enigszins verantwoorde minnelijke regeling is
te komen, dan moet de knoop toch worden doorgehakt. Indien men op
dat moment nog moet beginnen met de gehele voorbereidende procedure
voor deze onteigening, dan is er weer zoveel tijd verloren. Daarom is het
verstandig reeds nu deze procedure te laten lopen. En dan kunnen de
komende maanden benut worden om te trachten tot een vergelijk te komen.
De heer HILHORST: Kunt u mededelen wat er vanaf 16 maart tot
vandaag is gedaan om tot een minnelijke schikking te komen?
De VOORZITTER: Dat kan ik niet zeggen.
De heer HILHORST: Ik kan het wel zeggen:
er is totaal niets gebeurd. Wanneer er nu weer niets gebeurt, wordt de
raad helemaal voor een voldongen feit gesteld.
De VOORZITTER zal de betrokken wethouder, wanneer deze terug
is, vragen de commissie grondbedrijf en uitbreidingsplan op de hoogte te
houden van de stand van de onderhandelingen. De commissie vergadert
geregeld, zodat haar leden dan op de hoogte blijven. Zij kunnen dan zelf
beoordelen of dit een aangelegenheid betreft, die minnelijk is op te lossen
of die niet door een minnelijke regeling is op te lossen.
De heer HILHORST zegt dat tot nu toe deze aangelegenheid in de
commissie zelfs niet is genoemd.
De heer DIJKSTRA ondersteunt het betoog van de heer Hilhorst
volkomen.
De VOORZITTER zegt dat wanneer de raad tot de conclusie zou
komen, dat onteigening van deze grond ten onrechte zou geschieden, hij
altijd het onderhavige besluit kan intrekken. Door dit voorstel thans aan
te nemen, stelt men dus niet een machine in werking die niet meer is
te stoppen.
De heer HILHORST herinnert er aan dat de raad ook het besluit
heeft genomen deze grond te verkopen. Deze grond moet dan ook opgeleverd
worden. Dat is het doorslaggevende motief voor de raad geweest om zich
in eerste instantie voor deze onteigening uit te spreken. Toen zat de raad
ook al in een gewrongen positie, omdat men de grond eigenlijk reeds
verkocht had.
De heer DIJKSTRA herinnert er aan dat de onderhavige grond op
zijn verzoek indertijd uit de desbetreffende verkoop is gelicht.
De heer HILHORST stemt dit toe. Maar daarbij is aan de betrokken
koper de toezegging gedaan, dat hij binnen afzienbare tijd ook over de
onderhavige grond zou kunnen beschikken. De gemeente moet deze grond
leveren. De raad kan dus niet op een gegeven moment zeggen: Nu gaat het
college te ver en zetten wij de zaak stop.
De VOORZITTER zegt dat de heer Hilhorst er dus van overtuigd
is dat de gemeente over deze grond moet beschikken. De raad heeft nu een
maal het uitbreidingsplan vastgesteld. Daarvan dient men ook de consequen
ties te aanvaarden. In het onderhavige geval is het helemaal duidelijk,
dat de gemeente over deze grond moet beschikken, want over een gedeelte
daarvan zal een weg moeten komen, terwijl de grond voor een ander deel
een enclave vormt in een ander terrein, bij welk terrein deze grond moet
komen.
Het gaat nu alleen om de vraag: hoe komt de gemeente aan deze grond?
De heer Hilhorst zegt dat de gemeente zo lang mogelijk moet trachten deze
grond in der minne te verkrijgen. Dat wordt ook geprobeerd. Het college
- heeft