- 20 juli 1960 -
98.
heeft echter ook de mogelijkheid voorzien dat het niet gelukt een
minnelijke regeling tot stand te brengen. Daarom doet het het
onderhavige voorstel, opdat wanneer een minnelijke schikking niet
mogelijk blijkt, de grond door middel van onteigening kan worden
verkregen. Daarmede is echter niet gezegd, dat de pogingen om een
minnelijke schikking te verkrijgen worden uitgeschakeld. Mocht de
raad op een gegeven moment van oordeel zijn dat onteigening fout is
en dat B&W dit wapen niet meer in handen moet worden gegeven, dan
kan hij het besluit intrekken. Spreker gelooft niet dat de raad dit gauw
zal doen, want deze zou zich hierdoor in een heel moeilijke positie
brengen.
De heer HILHORST: Inderdaad; daarom kunt u de zaak niet
aldus stellen, want u weet dat de raad dit nooit zal doen.'
De VOORZITTER zegt dat de raad zich anderzijds in dezelfde
moeilijke positie plaatst door dit besluit thans niet aan te nemen. Dit
besluit zal toch moeten vallen, tenzij men begin september tot een minne
lijke regeling is gekomen. Getracht zal worden dit te bereiken, Deze
minnelijke regeling kan echter ook eerst na maanden worden bereikt.
De heer HILHORST zegt dat men thans in een kringetje rond
draait. Hij heeft gevraagd wat er in de afgelopen vier maanden is gebeurd.
In deze maanden is niets gebeurd. Hij hoopt dat het college dan kan be
grijpen, dat men zich als raadslid afvraagt, of het juist is dat de raad
thans zichzelf uitschakelt en de zaak geheel overlaat aan het college
dat in de afgelopen maanden niets blijkt te hebben gedaan om tot een min
nelijke schikking te komen. Spreker wil als raadslid zolang dit wettelijk
mogelijk is het recht in deze aan zichzelf houden, om van B&W het bewijs
te krijgen dat inderdaad pogingen worden gedaan om tot een vergelijk te
komen.
De VOORZITTER merkt op dat de heer Hilhorst positief zegt dat
geen pogingen zijn gedaan om tot overleg te geraken. Spreker is niet ge
rechtigd even positief te verklaren dat deze pogingen wel zijn aangewend.
Daar heeft hij op het ogenblik de gegevens en de bewijzen niet voor bij
zich. Voor zover hem bekend, is er de afgelopen maanden echter zeer be
slist wel onderhandeld. Men is alleen niet tot een vergelijk kunnen komen.
Dit kan echter evengoed aan de andere partij hebben gelegen als aan de
gemeente. Spreker is er evenwel van overtuigd, dat er onderhandeld is.
De heer HILHORST; Ik ook, en vooral de laatste weken, omdat
ik hiermede ben begonnen.
De VOORZITTER; Hetgeen ik over deze onderhandelingen
- ter zijde - heb vernomen, betreft niet de laatste weken.
De heer HILHORST: En ik weet van onderhandelingen daarvóór
niets, terwijl ik toch dacht goed op de hoogte te zijn van deze zaak
In ieder geval kan het college geen enkel bewijs op tafel leggen, dat men
ook maar één stap nader tot elkaar is gekomen.
De heer DIJKSTRA zegt tevreden te zijn gesteld, wanneer hij u
de woorden van de voorzitter mag begrijpen, dat nu inderdaad ernst zal
worden gemaakt met de pogingen om tot een vergelijk te komen. Hij neemt
aan dat dan alle kansen zullen worden benut om een onteigeningsprocedure
te vermijden. Dat het college de mogelijkheid van onteigening achter de
hand wil houden, kan hij zich dan voorstellen, gezien de grote belangen
die hierbij in het geding zijn. Wanneer het college de toezegging doet
- en de voorzitter heeft die eigenlijk al gegeven - dat de zaak volkomen
serieus zal worden besproken (hetgeen betekent dat het wel iets anders
moet gaan dan de afgelopen maanden1.), dan is spreker tevreden gesteld.
De VOORZITTER zegt deze toezegging inderdaad al gedaan te hebben.
De commissie grondbedrijf en uitbreidingsplan zal op de hoogte worden ge
houden van de gang der onderhandelingen. Dan kunnen de leden van deze
commissie de gang van zaken geheel volgen en kunnen zij de aspecten
naar voren brengen, die h.i. bij de onderhandelingen niet voldoende
gewicht hebben gekregen.
Hierop wordt het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen,
waarbij op diens verzoek wordt aangetekend dat de heer Hilhorst geacht
wenst te worden tegen te hebben gestemd.
- 1-14. -